EB 36

RECONSTRUCTIE VAN EEN DRAMA
In de nacht van 25 op 26 juni 1943 stortte een Engelse bommenwerper in het IJsselmeer. Het toestel, de Lancaster ED831 Mk III, was omstreeks 22.30 uur vertrokken van de basis Bardney en maakte deel uit van het 9e Squadron van de R.A.F. (WS H). Aan boord bevonden zich acht bemanningsleden. Doel van de vlucht was om Gelsenkirchen te bombarderen. Het toestel werd om 02.19 uur ongeveer drie kilometer ten westen van Hoorn neergeschoten en stortte vervolgens ‘in zee’. Alle inzittenden kwamen daarbij om het leven. De bemanning bestond uit:

A.M. Hobbs
F.W. Sanderson
E.C. Bischop
J.H. Sams
W.C. Rowlands
K.G. Mott
C.P. King
W. Slater


In dezelfde nacht verongelukten boven het IJsselmeer nog zeker zes andere geallieerde bommenwerpers. Een van de toestellen was de Stirling BK768 van het 75e New Zealand Squadron. Deze bommenwerper stortte ten westen van Urk in het IJsselmeer. Tien dagen later, op maandagmiddag 5 juli 1943, werd het lichaam van W. Slater door de Elburger visser J.W. aan ’t Goor (EB 62) ‘drijvende gevonden tusschen Elburg en Urk’. In het op 6 juli 1943 door de opperwachtmeesters De Jong en Mulder opgemaakte proces-verbaal staat vermeld dat het ‘een Engelsche sergeant-vlieger’ zou zijn. Aangetroffen werden een gouden zegelring met de initialen B.S. en een identiteitskaartje met de naam Slater (no. 1575-183).

Een ‘militaire Duitsche dokter’ verrichtte in Elburg de lijkschouwing. Het lichaam werd vervolgens door een bergingsgroep gekist en vervoerd naar Amersfoort om begraven te worden. De lichamen van Alan Hobbs en Kenneth Mott spoelden in de zomer van 1943 aan op Urk. Hobbs werd, net als zijn bemanningsleden Bischop, Perrott en Sams, begraven op Nieuwe Oosterbegraafplaats te Amsterdam. Op dezelfde middag van 5 juli 1943 zagen de gebroeders Van de Wetering (EB 35) enkele kilometers ten zuidwesten van Urk drie lichamen in het IJsselmeer drijven. De langszij komende Hannes aan ’t Goor (EB 36) en zijn knecht Steven Westerink waren bereid de drie lichamen met hun botter naar Urk te brengen. Aan de kleding stelde men op Urk vast dat het Engelse piloten moesten zijn. Op de mouwen van één der lijken stond ‘New Zealand’ vermeld. Op de sok van een ander lijk was aangebracht: 829 H.S.

       
Reconstructie van een en ander door de heer D.S. Drijver van de ‘Friesche Luchtvaart Documentatie 1939-1945′ én de heer G.J. Zwanenburg -in januari 1995- leverde het volgende op: De op 5 juli 1943 door Hannes aan ’t Goor te Urk aangebrachte stoffelijke overschotten waren naar alle waarschijnlijkheid bemanningsleden van de in de nacht van 25 op 26 juni 1943 neergestorte Stirling III BK768. De bemanning van dit toestel bestond uit de volgende personen:

F/O W.R. Perrott, R.N.Z.A.F. NZ 416 155, Pilot
Sgt. G.W. Colyer, R.A.F. 1809 432 CE, Air Gunner
Sgt. H. Squire, R.A.F. 1302 829, Air Gunner
F/Sgt, G.D. Thomson, R.N.Z.A.F. NZ 42 317, Navigator
F/Sgt. C.J. Whitelaw, R.N.Z.A.F., Bomb Aimer
Sgt. C.C. Mould, R.A.F., W/Op
Sgt. W.W. Hilditch, R.A.F., F/Eng

Het lichaam van G.D. Thomson werd op 4 juli 1943 uit het IJsselmeer geborgen en een dag later in Harderwijk begraven. De lichamen van de Nieuw Zeelander W.R. Perrott en H. Squire (met sok waarop de gegevens H.S. 829 stonden vermeld) werden op 5 juli 1943 door de gebroeders Van de Wetering (EB 35) ten westen van Urk gevonden. De stoffelijke resten werden door de schipper van de EB 36 (Hannes aan ’t Goor) op Urk aan de wal gebracht. Het derde aan wal gebrachte slachtoffer was vermoedelijk G.W. Colyer. Perrott, Squire en Colyer werden op 7 juli, samen met vier andere gesneuvelden, begraven in Amsterdam. De lichamen van CJ. Whitelaw, C.C. Mould en W.W. Hilditch werden niet gevonden.

Oorlogsdagboek
In zijn oorlogsdagboek beschrijft Henk van de Wetering (1919-2003) het neerstorten van de Engelse bommenwerper vanuit zijn eigen beleving. De gevolgen van deze crash in de nacht van 25 op 26 juni 1943 hebben een diepe indruk nagelaten bij de gebroeders Henk en Hein van de Wetering. Onder de titel Bommenwerpers bij Urk (1943) zette Henk van de Wetering de volgende herinneringen op papier:

“Het was op een half- tot zwaarbewolkte vrijdagavond, eind juni 1943. De wind was west met een kracht van 3 à 4. Het moet omstreeks elf uur geweest zijn. Vader was die nacht ook aan boord. Zoals gewoonlijk zaten we aan de kuil, ongeveer vier kilometer ten zuidwesten van Urk. Er waren veel vliegtuigen in de lucht. Door de dichte bewolking was van het schieten niets te zien. Onregelmatig motorgeronk werd hoorbaar. Flakkerende lichtflitsen boven de wolkenflarden toonden aan dat er een vliegtuig in brand stond. De wolken weerkaatsten de vlammen tegen de nachtelijke hemel. De juiste positie van het vliegtuig was niet te bepalen. We vroegen ons af waar het vliegtuig zou neerkomen. Even later kwam de machine tuimelend in een baaierd van vuur door de wolken en smakte ongeveer 700 meter van ons in het water.

Tegen het dag worden zijn wij daar nog in de buurt geweest. De plek waar de machine was neergekomen, was duidelijk waarneembaar. Het toestel lag ondersteboven. Een deel van het landingsgestel stak iets boven het wateroppervlak uit. Van slachtoffers was niets te zien. Verschillende vissers hebben dit drama eveneens gezien, sommigen van nog kortere afstand. Iedere visser voelde zich daar emotioneel bij betrokken. Jongens van onze leeftijd, zo aan het einde gekomen. Diezelfde nacht hebben wij in totaal acht vliegtuigen naar beneden zien storten. Ze vielen verder bij ons vandaan.

De week daarop hebben we normaal gevist. De daaropvolgende zondagnacht -op 5 juli 1943- zijn we om twaalf uur naar zee gegaan. Dat was de tiende dag na het ongeval. De wind was noordelijk met een kracht van drie. Het was helder weer. Bij een noordenwind moest de vloot urenlang zeilen om op streek te komen. Laverend moesten we dan hoogte zien te krijgen. Bij een noordenwind lag Elburg aan lager wal. We zijn die nacht doorgevaren tot de dijk van de nieuwe Noordoostpolder. We hebben de kuil overboord gezet en zijn in westelijke richting getrokken. Met het dag worden hebben we gehaald en na wat gezeild te hebben, gingen we verder met vissen. Tegen 13.00 uur haalden we de kuil binnen. Dat was de plek waar tien dagen tevoren het vliegtuig was neergestort. Een gedeelte van het landingsgestel was nog zichtbaar. Een eindje benedenwinds van ons trok een Urker kuilvisser, een bons, langs. Wat verderop waren enkele Elburger vissers bezig, onder andere Hannes aan ’t Goor (EB 36) met zijn knecht Steven Westerink.

Toen wij de kuil aan boord hadden gehaald en het kuilhout binnen boord trokken, zagen we een lijk drijven. Twintig meter verderop dreef nog een vliegenier. Na beraadslaging hoe we de stoffelijke overschotten het beste konden binnenhalen, hebben we een touw onder één van hen doorgehaald om het lichaam aan boord te hijsen. Op dat moment kwam de EB 36 langszij. Hannes riep: ‘Wat zijn jullie aan het doen’? We wezen hem op de twee lijken waar we mee bezig waren om aan boord te halen om ze daarna naar Urk te brengen. Daarop stelden Hannes en Steven voor om de lijken bij hen aan boord te takelen, Hannes zei: ‘Het is bijna recht tegen de wind in naar Urk. Met de motor aan is het voor ons een half uur stomen.’

Toen hebben we tezamen de doden bij hen aan boord getakeld en aan stuurboordzijde bij de bolder op de plecht gelegd. Nadat we daar mee klaar waren, zagen we op ongeveer dertig meter van ons verwijderd nog een lijk drijven. Ook daarmee hebben we geholpen met het aan boord brengen. Dit lichaam werd bij de linkerbolder op de plecht gelegd. leder van ons was toch wel begaan met het lot van deze drie mensen. De EB 36 startte de motor en voer richting Urk. Het zeil kon net bijstaan met deze noordelijke wind. Enkele weken later is het vliegtuig, bij stormachtig weer, uit elkaar geslagen en geheel onder water verdwenen.”