Victorina Roosje Klompmaker-Jacobs (1929-2017)

Victorina Roosje Jacobs werd geboren op 21 februari 1929 in Den Helder. Ze was de het derde kind van Michel Jacobs en Cecilia de Lange. Haar ouders waren op 3 mei 1916 in Elburg in het huwelijk getreden. Cecilia de Lange was het vijfde kind van Abraham de Lange (1857-1930) en Esther de Lange-Cracau (1858-1943). Zij werd geboren op 30 september 1891 te Elburg. Haar man Michel Jacobs werd geboren op 9 december 1887 te Maassluis. Na een korte carrière als sergeant-verpleger bij de Koninklijke Marine in Den Helder begon hij een kruidenierswinkel in Amsterdam-Zuid.

Gezin Jacobs
Uit het huwelijk van Michel Jacobs en Cecilia de Lange werden drie kinderen geboren. Oudste dochter Esther werd op 9 december 1917 geboren te Utrecht. Zij trouwde met Gerard Jacques Oudkerk uit Amsterdam. Met beiden liep het in de oorlog dramatisch af. Esther Oudkerk-de Lange werd op 3 september 1943 vergast te Auschwitz. Haar man werd op 31 maart 1944 vermoord in Auschwitz. Abraham was het tweede kind. Hij werd geboren op 26 november 1926 in Den Helder. Abraham werd via Westerbork gedeporteerd en stierf op 30 juni 1944 ergens in Midden-Europa. De jongste uit het gezin Jacobs was Victorina Roosje. Zij werd geboren op 21 februari 1929 in Den Helder. Victorina Roosje wist tijdens de Tweede Wereldoorlog op diverse onderduikadressen op de Noord-Veluwe te overleven. Na de oorlog trouwde zij met Lubbertus (Bart) Klompmaker uit Oosterwolde (Gld). Vader Michel Jacobs en moeder Cecilia Jacobs-de Lange werden opgepakt en gedeporteerd. Beiden werden op 11 februari 1944 vergast in Auschwitz. Vrijwel niemand van de families De Lange en Jacobs overleefden de oorlogsjaren.


Terugblik
In de boeken ’Oldebroek in oorlogstijd’,  (Wezep, 1995) en ‘Een open venster’ (Wezep, 2004) beschrijft Victorina Roosje Klompmaker-Jacobs haar onderduikperiode op de Noordwest-Veluwe. Citaten uit deze boeken schetsen een beeld van deze angstige tijd. Het begin van de oorlog wist Victorina Roosje zich nog goed te herinneren:

In 1939 ging ik zoals gewoonlijk naar Elburg om bij mijn grootmoeder logeren. In dat jaar, in augustus, werd prinses Irene geboren en er was erg veel blijdschap en vreugde om je heen rond die gebeurtenis. Je vond het prachtig, ik was toen tien jaar. Maar die vreugde werd gauw getemperd, want de mobilisatie brak uit. De treinen waren overvol en mijn moeder kwam mij vanuit Amsterdam ophalen om me te begeleiden naar huis. Overal zag je soldaten, er heerste een enorme spanning. De winter zijn we nog goed doorgerold en we luisterden veel naar de radio. De inval in Polen, het was allemaal ontzettend angstig. Ik was een kind, maar de spanning van je ouders en familie ontging je niet.

Het voorjaar van 1940, 10 mei was het en werkelijk, het kwam uit de hemel vallen: mijn broer en ik waren ’s morgens heel vroeg naar de zolderkamer gegaan en konden van daaruit vliegtuigen zien die bommen gooiden op Schiphol. We wisten toen gelijk wat er aan de hand was: Nederland was in oorlog. We zijn naar beneden gegaan, naar onze ouders, die het lawaai ook gehoord hadden en erg verbijsterd waren. De radio werd aangezet en de onheilsberichten kwamen. Ik herinner me nog dat we naar de Amstel liepen. We keken naar links, waar dikke rookwolken omhoog krulden. Ik weet niet precies wat er brandde. Het was allemaal afschuwelijk.

Het was maar vijf dagen…en ja hoor, over de Berlagebrug via de Amstellaan (die toen zo heette) kwamen de Duitsers Amsterdam binnenrijden. Wat waren er een hoop mensen op de been om te kijken. Zelf ben ik ook gaan kijken en schrok van het beeld dat er zoveel mensen waren die de Hiltlergroet brachten. Voor de oorlog had je bij de stemmingmakerij wel pamfletten van Mussert gezien, maar dat men bij de inval van de Duitsers al zó pro-Duits was, verontrustte je erg.

Anti-Joodsemaatregelen
Al vrij snel na het uitbreken van de oorlog kwamen er anti-Joods maatregelen. Joodse kinderen mochten al spoedig niet meer naar de speeltuin, niet meer zwemmen in openbare gelegenheden en niet meer naar de sportclub. Ook mochten Joodse kinderen alleen nog maar naar Joodse scholen. De anticlimax kwam in 1942. Vanaf 2 mei van dat jaar werden alle Joden verplicht een gele ster te dragen.

In februari 1941 werd ik twaalf jaar: Bat witsa. Ik had een mooie jurk gekregen, die had een buurvrouw voor me genaaid. Ik was apetrots en mijn familie zou komen. Maar net in die dagen werden de eerste Joden opgehaald om vervoerd te worden naar Duitsland of Polen. Dat was in de Joodse buurt en mijn tante belde ons op dat ze niet kwamen. Ik was natuurlijk teleurgesteld.

       
Verhuizing
In de loop van 1942 moest de familie Jacobs verhuizen: We hadden een zaak en dat ging aanvankelijk nog wel goed. We woonden in Amsterdam-Zuid, maar eind 1942 moesten we verhuizen naar Amsterdam-Oost. En niet alleen wij, ook de mensen uit de kleinere plaatsen.

Grootmoeder Esther de Lange-Cracau en haar dochter Mietje verhuisden vanuit Elburg naar de Joodse buurt in Amsterdam, naar de Rapenburgstraat 173. Daar woonde dochter Eva de Lange met haar man Benjamin Roeper. Laatstgenoemde was bode van de Nederlands Israëlitische Hoofdsynagoge te Amsterdam.

In maart 1943 werd er ’s avonds laat op de deur gebonsd. We hadden geen bel. Ik lag al op bed. En mijn broer, die twee jaar ouder was dan ik, is via de achterdeur weggerend. Achteraf was dat maar goed ook. Wij werden opgepakt, mijn vader, moeder en ik. De rugzakken die we altijd klaar hadden staan, namen we mee en we werden naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Omdat ik pas veertien was, werd ik naar de Plantagelaan gebracht om te slapen. Mijn ouders bleven in de Hollandsche Schouwburg.

We zijn daar een week geweest. Ik hoefde nog geen persoonsbewijs te hebben. Ik viel nog onder het toezicht van mijn ouders. Als mijn broer er bij was geweest, hadden ze die toen al weggezonden. Maar omdat we nog een Joods lokaal (winkel) hadden, werden wij vrijgelaten. We zijn van de Hollandsche Schouwburg naar de Rapenburgerstraat gegaan, waar mijn tante woonde. Die was er toen nog met haar gezin, en oma en haar oudste dochter. We zijn diezelfde dag weer naar ons huis gegaan en hebben de draad weer opgepakt. Ja, wat moest je?

        
Razzia
Maar het ging uiteindelijk toch mis. De bezetters wilden Amsterdam Judenrein maken. In juni 1943 is er een enorme razzia geweest in Amsterdam-Zuid om de laatste Joden daar op te pakken. Wij hoorden dat mijn zuster en zwager ook onder hen waren. Via het Amstelstation werden ze in goederentreinen naar Westerbork of Vught vervoerd. Ik was nogal brutaal, deed mijn ster af, ben naar de buurt van het Amstelstation gelopen en heb daar op een fluitje gefloten, wat bij ons gebruikelijk was als we er aan kwamen, om aan te geven dat er goed volk was. Ik herinner me nog heel goed die trein, de beweging er omheen van Duitsers en ik maar fluiten. En ja hoor, op een gegeven moment zag ik een hand uit die spleet komen boven in zo’n goederenwagon en in die hand een sjaal die we m’n zuster hadden gegeven op haar laatste verjaardag. Dit beeld ben ik nooit meer kwijtgeraakt. En tot op de huidige dag beweegt mijn maag zich onnatuurlijk als ik goederentreinen zie voorbijrijden.

Kort daarna hoorden we dat mijn tante en oom uit de Rapenburgerstraat met hun dochter, haar man, hun baby, hun zoon en oma uit Elburg en haar dochter Mietje, opgepakt waren. Het werd steeds benauwder om ons heen.

Deportatie naar Sobibor
Bij deze razzia eind mei 1943 werd de hele familie opgepakt. Op dinsdag 1 juni 1943 werden ze vanuit Westerbork op transport gesteld. Esther de Lange-Cracau werd op 4 juni 1943 in Sobibor vergast. Op dezelfde dag werd ook haar oudste dochter Mietje vermoord. Dochter Eva Roeper-de Lange en haar man Benjamin Roeper werden op 4 juli 1943 in Sobibor vermoord. Hun dochter Sara en haar man Mozes de Jongh werden op dezelfde dag vergast. Hun kleine baby Sientje werd op de dag van aankomst (4 juni 1943) in Sobibor vergast. Sientje mocht slechts tien weken oud worden!

Epe
Over haar eerste onderduikervaring wist Victorina Roosje Klompmaker zich het volgende te herinneren: Op een dag kwam de apothekersassistente bij ons en vertelde dat er een plekje voor mij was. Er zou de volgende dag iemand komen en ik moest mijn koffertje maar pakken. De volgende dag kwam er inderdaad een meneer en nadat ik afscheid van mijn ouders genomen had, ben ik met die man op de trein gestapt en gingen we naar Epe. Ik weet nog dat mijn vader mij vierhonderd gulden meegegeven heeft. Op het adres in Epe waren drie meisjes (zusjes) en ik moest een beetje het huishouden doen. Nou, daar had ik totaal geen kaas van gegeten. Afdrogen dat ging nog wel, maar verder was het niet zo simpel. Je was immers toch altijd op school geweest. Na een week heeft die meneer mij op de trein gezet en kon ik weer naar Amsterdam met de belofte dat het geld en mijn kleren na zouden komen. Nou die moeten nog nakomen! Dat was dus mijn eerste onderduikervaring.

Noordwest-Veluwe
In juli 1943 was er in Amsterdam-Oost een grote razzia. De familie Jacobs had geluk dat de Duitsers hen met rust lieten. Na de zomer van 1943 waren er praktisch geen Joden meer in Amsterdam-Oost. De winkel van de familie Jacobs ging gedwongen dicht. Opnieuw kwam de apothekersassistente bij de familie Jacobs. Ze had een adres voor Victorina Roosje om onder te duiken.

Mijn ouders hadden er na die eerste ervaring erg veel moeite mee, maar ze stemden toch toe. Ik moest de andere dag, 1 of 2 oktober, op een zaterdag, om 9.00 uur onder de klok van het Centraal Station staan. Om 9.00 uur stond ik daar en kwam er nog een leeftijdgenootje aan. We zeiden niets en even daarna kwam er een meneer aan en gingen we met z’n drieën in de trein. We spraken niet met elkaar en zaten niet bij elkaar. Voor mij was dit wat gemakkelijker omdat ik nog geen persoonsbewijs nodig had. Dat moest je hebben als je zestien was. Ik was veertien. Uiteindelijk stopten we bij ’t Harde. Daar stapten we uit en werden we opgevangen door een paar mannen die voor ons een fiets hadden meegenomen. Daar scheidden zich ook onze wegen. Hoewel ik amper kon fietsen, moest ik achter een meneer aan rijden.

Na een goed half uur fietsen kwamen we bij een boerderij en liepen opzij van die boerderij en de deur stond open. We gingen naar binnen. Ik schrok zo geweldig! Want wie ik daar zag leek voor mij wel een heks: een vrouw met zwarte boerenkleren aan, het haar verward, een onverzorgd gebit, zwarte handen. Ze was met de kachel bezig en zei tegen ons dat we de achterdeur moesten inlopen. Dat deden we. Een grote deel liepen we over en we kwamen bij de voordeur. En tot mijn verbazing zaten daar drie stadsmensen, dat was zó te zien, Joodse mensen en een boer. Het was of een pak van me afviel. Ik begon eigenlijk gelijk over boterkoek en de spanning voor mij was er ineens af. Dit werd mijn onderduikadres. Jan Spronk, toen 43 jaar oud, vrijgezel, had de familie Winnink en een zuster van mevrouw Winnink al een half jaar in huis gehad en samen hadden ze besloten dat ze nog wel een kind erbij wilden hebben. Het klikte goed.

Uiteraard werd er naar mijn naam gevraagd. Ik zei: Victorina Jacobs. Nu, dat was een veel te uitzonderlijke naam. Dan maar Rieny. Thuis werd ik altijd Rieneke genoemd, maar dat vond ik te kinderachtig. Mijn broer kon, toen hij klein was, geen Victorina zeggen en wel Rieneke.

Jan Spronk
Op de boerderij van Jan Spronk aan de Vierhuizenweg in Oldebroek beleefde Victorina Roosje Jacobs een goede tijd. Met de familie Winnink klikte het goed. Iedereen had dagelijks zijn eigen vaste taken. Uiteraard miste Victorina haar ouders, broer, zus en zwager. Ze voelde zich op haar onderduikadres in Oldebroek veilig. Maar er waren ook dingen waar Victorina aan moest wennen:

Zo las ome Jan elke dag na het eten uit de Bijbel. Ik weet nog hoe verbaasd ik was dat hij stukken uit de Bijbel las, die ik als kind moest leren vertalen vanuit het Hebreeuws in het Nederlands en nu hoorde ik het zomaar. Hij was ook altijd intens aan het bidden, niet hardop maar ik zat er altijd naar te kijken. Met de Kerstdagen ging hij uit het Nieuwe Testament lezen. Ik wilde wel van tafel opstaan, maar dat kon natuurlijk niet. Oom Jan was bijzonder muzikaal, hij was heel eerlijk, ging nooit naar een kerk.

       
Razzia
In het najaar van 1944 was er een razzia. Victorina en de familie Winnink wisten ternauwernood te ontsnappen door zich te verbergen in een hooiberg. Na een kleine week was de kust weer veilig en namen de onderduikers weer hun intrek in de boerderij van Jan Spronk. In november kwamen er nog twee oudere Joodse onderduikers bij. Ze moesten in de schuur in het hooi slapen. Op 15 november 1944 werd er op een avond tegen de achterdeur gebonsd. Het bleken Duitsers te zijn die Joden zochten. Victorina pakte snel haar aktetas en vluchtte de voordeur uit. Jan Spronk werd meegenomen voor verhoor, maar hield zich dom en onwetend. Hij werd uiteindelijk weer vrijgelaten.

Natuurlijk konden we toen niet meer terug bij ome Jan. Zelf ben ik via sloten ook nog in het prikkeldraad gevallen en ben ergens een kippenhok in gevlucht en heb daar de nacht bibberend en huilend doorgebracht. De andere dag heb ik me gemeld bij de bewoners en die gaven me een jas, die ze wel graag weer terug wilden hebben en hebben iemand gewaarschuwd van de ondergrondse.

Ik werd naar Jannes Vaessen gebracht. Het was haast niet te geloven, maar de familie Winnink was daar ook. Mijn bril was ik tijdens het vluchten verloren en de kinderen uit de buurt van ome Jan hebben er naar gezocht en hem gevonden. Daar was ik vreselijk blij mee. Bij Jannes Vaessen ben ik tien dagen geweest. We sliepen daar onder de grond in een heel grote kuil en daarboven was een houten vloer in een schuur.

Oosterwolde en Noordeinde
Na tien dagen was er een plaatsje voor mij op een boerderij in Oosterwolde. Het was toen Kerst 1944. Er was net een vierde baby geboren. Ik moest daar weer helpen. Ik had in de loop der jaren wel wat meer ervaring opgedaan op huishoudelijk gebied. Het was daar wel moeilijk. Je voelde je erg alleen, ik miste iedereen.

Begin februari werd het bij de familie Mensink aan de Winterdijk in Oosterwolde te gevaarlijk. Victorina werd door verzetsman Hendrik van den Brink naar de familie Van der Venis in Noordeinde gebracht.

Daar waren wat jongens van mijn eigen leeftijd, ook een evacué uit Huissen bij Arnhem. Omdat ik 16 jaar was geworden in februari had ik een vals persoonsbewijs gekregen: ik heette Catharina van der Wal en had dan ook wat meer bewegingsvrijheid, want ik ging door voor een evacué uit Arnhem, zoals er in die omgeving wel meer vertoefden na de Slag om Arnhem.

Bevrijding
Niet lang daarna kwam de Bevrijding. Victorina beleefde dat moment intens: Halverwege april, het was een heldere dag, zagen de anderen op de kerk in Kampen de vlag wapperen en we gingen zowat uit ons dak van blijdschap. De andere dag ging ik met twee meisjes, de één had een fiets met massieve banden en de andere had er werkelijk nog één met luchtbanden, die ze in de oorlog verstopt hadden, richting Kampen. We konden onze ogen niet geloven want daar liepen onze bevrijders.

Victorina hoorde even later dat de Canadezen ook in Elburg waren. Omdat haar familie daar vandaan kwam wilde ze naar Elburg: Ik ben over de dijk gelopen met een paar kapotte klompen waar de gaten in zaten. Een tochtje van bijna twee uur. En daar weer hetzelfde tafereel: onze bevrijders met hun wagens en een uitgelaten menigte. Ik ging naar mij bekende mensen toe, want voor de oorlog was ik vaak op vakantie in Elburg. Ze waren zo blij dat ze een kleindochter van De Lange zagen! En toen kreeg ik van alles: een lapje stof voor een jurk, een stukje zeep, het kwam allemaal zó boven water. Ook waren er diverse mensen die kleinigheden van mijn grootmoeder hadden gekregen om te bewaren. Ook daar kwamen ze mee op de proppen, maar ik heb gevraagd of ze het nog een poosje wilden bewaren.

Toen het uiteindelijk 5 mei was en de oorlog echt was afgelopen en ik weer naar Elburg ging, waar heel wat mensen op de been waren om feest te vieren, stond ik op de stoep in de Vischpoortstraat 1 met de rug naar de mensen toe tegen de muur te huilen… Want toen pas drong het pas echt tot mij door: ik had het overleefd, maar mijn familie, mijn ouders, mijn broer, mijn zuster en haar man? Wat was dat moeilijk. En weer moest ik vechten, zonder familie, voor mijn eigen leven. Een plaatsje zien te vinden in de verwarde wereld van toen, zonder geld, slecht in de kleren. Maar dat waren er zoveel… Met Gods hulp heb ik het gered.

Naoorlogse jaren
Pas na de oorlog vernam Victorina Roosje Jacobs dat het met haar familie dramatisch was afgelopen. Dit vreselijke nieuws kon Victorina heel moeilijk verwerken. In Oldebroek vond ze werk bij de familie De Ridder (horlogewinkel). In dezelfde tijd leerde Victorina Bart Klompmaker uit Oosterwolde kennen. Mede door hem herpakte Victorina zich en kwam de zin in het leven weer terug. Ze trouwde in 1950 met Bart Klompmaker (1924-2001). Bart kreeg werk bij de ENKA-fabrieken in Ede. Dat was de reden dat het jonge echtpaar ging wonen in Bennekom. Er werden drie zoons geboren: Michel, Aart en Victor. Het verdriet van de oorlogsjaren ging echter nooit meer weg. Maar tot op hoge leeftijd bleef Victorina Roosje uit overtuiging zeggen: ‘Met Gods hulp heb ik het gered.’


Levenseinde
Op zondag 26 maart 2017 stierf Victorina Roosje Klompmaker op 88-jarige leeftijd in een zorgcentrum in Wageningen. Haar man Bart was in 2001 overleden. De uitvaartdienst was vanuit de kerk van de Vrije Evangelische Gemeente van Bennekom. Het werd een indrukwekkende dienst waarbij heel duidelijk werd benadrukt dat Victorina Roosje Klompmaker-Jacobs een bewogen leven had gehad. Ze had Jezus Christus leren kennen als haar Zaligmaker, maar bleef daarnaast haar leven lang verbonden met het Jodendom.

Op het grafmonument van Bart en Victorina Klompmaker staan de woorden uit Psalm 23 vers 6b: Ik zal in het huis des Heren verblijven tot in lengte van dagen. Na het overlijden van Victorina werden na enige tijd ook de namen toegevoegd van haar ouders, haar zus, haar zwager en haar broer. Zij allen werden tijdens de oorlogsjaren in Auschwitz vergast. Het was een wens van Victorina Roosje dat de namen van haar dierbaren op deze manier met haar blijvend werden verbonden.

 

HERINNERINGEN
In een vraaggesprek op 7 juni 2014 in haar woning aan de Laarweg in Bennekom vertelde Victorina Roosje Klompmaker het volgende: Mijn grootvader heette Victor Jacobs. Hij was een neef van de beroemde Aletta Jacobs, de eerste vrouw in Nederland die ging studeren aan de universiteit. Naar mijn grootvader van vaderskant ben ik vernoemd. Victorina betekent overwinning. Ik heb de oorlog overwonnen met Gods hulp! Mede door de goede instelling van vele mensen uit Oldebroek en omgeving. De naam Roosje is afkomstig van een zuster van mijn moeder. Zij is door de Spaanse griep van 1919 gestorven. Bij Jan Spronk in Oldebroek ben ik ongeveer veertien maanden geweest. Deze man handelde vanuit zijn geloof. Hij las vrijwel altijd voor uit het Oude Testament. Alleen met Kerst las hij een gedeelte voor uit het Nieuwe Testament. Dan wilde ik eigenlijk wel van tafel weglopen. Dat kostte me veel moeite. Na de oorlog heb ik de Here Jezus leren kennen, maar ik blijf in de genen altijd een Jodin. Ik ben bij de Vrije Evangelische Gemeente in Oldebroek tot geloof gekomen.

       
N.B. In het EO-programma Ik mis je (5 mei 2019) vertelt Aart Klompmaker over zijn beide ouders. Dit programma is terug te zien via de volgende link: ikmisje.eo.nl/televisie/zondag-5-mei-2019