Deportaties van Elburger Joden in de jaren 1942-1943

Het is niet eenvoudig om een beeld te reconstrueren van de deportaties van de Joodse bewoners uit Elburg. Geschreven bronnen uit deze tijd ontbreken veelal. Maar in particulier bezit bleken er nog enkele bijzondere briefjes bewaard te zijn gebleven. Daarnaast kon aan de hand van gesprekken met diverse oudere Elburgers (ooggetuigen) toch nog het een en ander worden achterhaald. De transportlijsten van Kamp Westerbork en de cartotheek van het Rode Kruis vormden belangrijke bronnen. Met betrekking tot de deportaties vanuit Elburg kunnen we globaal drie fasen onderscheiden.

FASE 1
De Joodse bewoners van Elburg werden tijdens de oorlog gefaseerd weggevoerd. De eersten die uit Elburg vertrokken waren de (vitale) mannen die zich op 26 augustus 1942 moesten melden in Zwolle voor tewerkstelling in een Joods werkkamp. De verwachting was op dat moment dat de oorlog mogelijk in een beslissend stadium was. Op 19 augustus 1942 hadden de geallieerden een aanval hadden gedaan nabij de kust van Noord-Frankrijk bij Dieppe. Deze poging, om een tweede front te openen, mislukte echter.

Barend de Hond en zijn zoons
Barend de Hond en zijn twee zoons Jacob en David kregen in augustus 1942 van het Gewestelijk Arbeidsbureau bericht dat ze zich moesten melden voor “werkverruimingsarbeid” in het Rijkswerkkamp De Wite Peal te Sintjohannesga in Friesland. De Duitsers stuurden in 1942 sterke Joodse mannen tussen de 18 en 55 jaar naar tientallen werkkampen van de Heidemaatschappij en van de Rijksdienst voor de Werkverruiming. Op die manier isoleerden de Duitsers het meest weerbare deel van de Joodse bevolking. Daarnaast waren de achterblijvende gezinnen zo gedesorganiseerd dat onderduiken vrijwel onmogelijk was. In totaal werden ruim 5.000 Joodse mannen uit 85 steden in de werkkampen ondergebracht, voornamelijk in Noord- en Oost-Nederland.

   
Barend de Hond en zijn zoons gingen uit angst, anders liepen ze kans weggevoerd te worden naar Duitsland of Polen. Barend de Hond en zijn beide zoons stapten bij de bushalte midden op de Vischmarkt in, samen met Jacob Vecht en zijn zoon Moos. Ze moesten zich in Zwolle bij het Gewestelijk Arbeidsbureau melden voor tewerkstelling. De mannen werden uitgezwaaid door een aantal Elburgers, niet wetende wat hun lot zou zijn. Barend de Hond riep nog: “Leve Holland!”. Dat was het laatste wat Elburg van hen hoorde en zag. De oudere Joodse mannen uit Elburg bleven voorlopig achter in Elburg.

Joop Cohen
Ook Joop Cohen stapte in de bus, maar hij bedacht zich in Wezep. Daar stapte hij uit en maakte rechtsomkeert naar Elburg. Nog dezelfde dag dook hij onder bij zijn vriend Cozijn Wulfsen. Enige tijd later vond Joop Cohen een veilig adres bij de ongehuwde broer en zus Hendrik en Trijntje Westerink aan de Westerwalstraat 33. Ongeveer tweeënhalf jaar zat Joop hier ondergedoken. Op 19 april 1945 maakte Joop Cohen de Bevrijding van Elburg mee. Vrijwel geen enkele Elburger wist dat Joop in Elburg zat ondergedoken.

Sintjohannesga
Sientje de Hond-Beem was na het vertrek van haar man en twee zoons heel wanhopig. Ze beraamde zelfs plannen om zich van het leven te beroven. Een dochter van de familie Van Leijen is op dat moment bij haar gaan slapen om te voorkomen dat Sientje se Hond zichzelf wat zou aandoen. Buurman Hendrik van Leijen en Hannes Schenk hebben in Sintjohannesga nog een poging gedaan contact te zoeken met hun Joodse vrienden. Bij het kamp hoorden ze zelfs de stemmen van de zoons van Barend de Hond. Aan de rand van het werkkamp werden ze echter betrapt door een landwachter. Met enige handigheid en geluk wisten ze te ontsnappen aan de landwachter. Na een lange en spannende tocht kwamen de beide mannen weer terug in Elburg.

       
Familie Vecht
Net als de familie De Hond meldden ook Jacob Vecht (1883-1942) en zijn zoon Moos zich eind augustus 1942 in Zwolle. Ook zij werden tewerkgesteld in Sintjohannesga. In de nacht van 2 op 3 oktober werden Jacob en Moos Vecht vanuit Friesland overgebracht naar Westerbork. Daar werden ze herenigd met moeder Sophie Vecht-Levie. Op vrijdag 9 oktober 1942 werden Jacob Vecht, zijn vrouw Sophie Vecht-Levie (1886-1942) en hun zoon Moos vanuit Westerbork op transport gesteld naar Auschwitz. De trein telde 26 wagons en bevatte 1703 gedeporteerden, waaronder 423 kinderen. Jacob Vecht en zijn vrouw werden bij aankomst op 12 oktober 1942 in Auschwitz vergast. Moos Vecht werd na selectie op het uitlaadperron toegelaten tot het kamp. Hij werd op 31 januari 1943 alsnog vergast. Op dezelfde dag werden ook zijn plaatsgenoten Jacob en David de Hond vermoord.

FASE 2
Op vrijdagavond 2 oktober 1942 werden Sientje de Hond en haar dochter Klaartje gearresteerd. Ze moesten hun spullen pakken en zich gereed maken voor transport. Het huis werd meteen verzegeld: een slot met een stukje rood lak erop. Mevrouw De Hond en Klaartje mochten nog even afscheid nemen bij de familie Van Leijen. De nacht brachten ze door bij mevrouw Sophia Vecht-Levie aan de Beekstraat 38. De volgende morgen werden ze met een vrachtauto afgevoerd naar Kamp Westerbork. Begin oktober 1942 werden vrijwel alle Joden uit de verschillende werkkampen en ook hun familieleden naar Westerbork gestuurd. Het gevolg was dat er opeens ongeveer 15.000 mensen in het kamp waren ondergebracht. Het leverde in Westerbork chaotische toestanden op.

Familie De Hond
Vanuit kamp Westerbork stuurde Klaartje de Hond nog een met potlood geschreven brief naar de familie Van Leijen, hun buren in Elburg. Het bleek achteraf een afscheidsbrief te zijn. Op 9 oktober 1942 werden Barend en Sientje de Hond met hun zoons Jacob en David op transport gesteld naar het vernietigingskamp Auschwitz. Daar werden Barend en Sientje de Hond vrijwel direct na aankomst vergast. Jacob de Hond en zijn broer David stierven op 31 januari 1943 in Auschwitz.

Hartog en Aäron  de Lange
Begin november 1942 moest ook Hartog de Lange zich melden in Westerbork. De Jodenvervolging voltrok zich in de loop van 1942 sluipenderwijs. In dat jaar kregen de Joden van de nazi’s een oproep in de bus om zich te melden in Westerbork. Erboven stond: Zentralstelle für Jüdische Auswanderung (Hoofdbureau voor Joodse emigratie). De eerste zinnen luidden: U moet zich voor eventuele deelname aan een, onder politietoezicht staande, werkverruiming in Duitschland voor persoonsonderzoek en geneeskundige keuring naar het doorgangskamp Westerbork, station Hooghalen, begeven.  

Hartog de Lange gaf gehoor aan deze oproep. Hij arriveerde op 7 november 1942 in Westerbork. Zijn broer Aäron (geb. 18 mei 1903 te Elburg), die achtereenvolgens manufacturier, rijwielhersteller en huidenzouter was geweest, kwam via een Joods werkkamp tussen 3 en 5 oktober 1942 aan in het doorgangskamp Westerbork. Suze de Lange-Heimans wachtte af en ontkwam met enig geluk uiteindelijk aan Westerbork.

De broers De Lange waren in Westerbork tot 7 december 1942. Samen verbleven ze ongeveer een maand in barak 57, die bekend stond als de kabelsloperij. Hun ontslag was door toedoen van de Elburger verzetsgroep en burgemeester Van Lynden gerealiseerd. Een list lag hieraan ten grondslag. De ondergrondse maakte de Duitsers duidelijk dat de toestand in de huidenzouterij van De Lange aan de Westerwalstraat onhoudbaar werd. De zaak begon te stinken en de maden kropen inmiddels door de steeg. De broers De Lange moesten terugkeren naar Elburg om orde op zaken te stellen in hun pakhuis. Via een zogenaamde Sperre kwamen de gebroeders De Lange op vrije voeten. Dit was een document dat tijdelijke vrijstelling van deportatie verschafte wegens bijvoorbeeld onmisbaarheid in de oorlogsindustrie of de voedselvoorziening. Deze verstrekte vrijstellingen hadden altijd een tijdelijk karakter wat duidelijk werd gemaakt door het bijschrift bis auf weiteres.

Onmiddellijk na hun vrijlating doken de broers De Lange onder. Hartog de Lange en Suzanne de Lange-Heimans kregen door bemiddeling van de Doornspijker onderwijzer Antonie de Graaf onderdak bij het echtpaar Van de Put-van Loo aan de Kroonlaan te Nunspeet. Evert Jan van de Put was onderwijzer aan de Hervormde school te Doornspijk. Aangezien het echtpaar Van de Put geen kinderen had, leek dit adres veilig. Hartog de Lange durfde tijdens zijn onderduikperiode nooit buiten te komen. Zijn vrouw schepte ’s avonds, als het donker was, nog wel eens een luchtje. Tijdens de onderduikperiode deed Van de Put alle moeite om koosjer vlees te krijgen voor zijn onderduikers. Niemand van de familie Van de Put heeft tijdens de oorlogsjaren geweten dat Evert Jan van de Put en Jantje van Loo Joodse onderduikers hebben gehad. Dat werd pas na de Bevrijding bekend.

Broer Aäron de Lange kreeg onderdak bij een landbouwer in Nunspeet. Het onderduiken viel hem zo zwaar dat hij regelmatig een klein wandelingetje maakte met de boer. Tijdens een van deze wandelingen is Aäron de Lange alsnog door de Duitsers gearresteerd. Op 7 september 1943 kwam hij wederom terecht in het Kamp Westerbork. Nog dezelfde dag werd hij op transport gezet naar Auschwitz, waar hij niet lang daarna werd vermoord.

FASE 3
Begin april 1943 werden tenslotte de oudere Joodse bewoners uit Elburg opgepakt. Op 29 maart 1943 had Generalkommissar Rauter het bevel uitgevaardigd dat buiten de Randstad in acht provincies geen Joden meer mochten wonen. De tekst van deze afkondiging luidde: Op 10 april is Joden het verblijf aldaar verboden; zij moeten naar Vught. 

   
Vanuit Arnhem verstuurden de Duitse bezetters de volgende mededeling naar de Joodse bewoners in de provincie Gelderland: Alle Joden, die in de provincies Gelderland en Overijssel wonen, moeten hun woonplaats verlaten en zich melden in het kamp te Vught. De Joden zijn verplicht hun woning behoorlijk af te sluiten en de sleutels vóór hun vertrek af te geven bij den politiegezagsdragers hunner gemeente. Op hun verzoek kan deze den Joden een reisvergunning naar Vught geven. Na 10 april behooren alle Joden de provincies Gelderland en Overijssel te hebben verlaten. Alle Joden, die zich na dit tijdstip nog, zonder daartoe gerechtigd te zijn, in de beide provincies ophouden, worden als illegaal levende Joden aangemerkt en moeten worden gearresteerd en in een kamp ondergebracht. Dit bericht stond ook in de Veluwsche Courant van 3 april 1943. Het was toegestaan dat de opgeroepen Joden reisbagage en waardevolle spullen meenamen.

Familie Förster 
Tot 1943 woonden in het pand Jufferenstraat 10 de drie ongehuwde zusters Schoontje, Janette (keerde in 1936 vanuit Rotterdam terug naar haar geboorteplaats Elburg) en Carolina Förster met hun ongehuwde broer Isidor. Anna Schapira woonde geruime tijd als pleegdochter bij de familie Förster. De Försters leefden voornamelijk van de galanterieënwinkel. Toen in de oorlog het gevaar van deportatie dreigde, kregen ze van de verzetsgroep Elburg het aanbod om onder te duiken. Het leek hen echter te onzeker. Aan hun voorwaarde om niet op twee verschillende adressen ondergebracht te worden, kon vanwege het gevaar niet worden voldaan. De Försters besloten daarom om bij elkaar te blijven en af te wachten. Gezamenlijk werden ze op 9 april 1943 uit Elburg met een rijtuig opgehaald en overgebracht naar het Kamp Vught. Daar stierf Janette Förster op 25 april 1943. Haar lichaam werd nog dezelfde dag in Kamp Vught gecremeerd. Haar broer en twee zusters werden via Kamp Westerbork op transport gesteld naar het vernietigingskamp Sobibor. Op de dag van aankomst werden ze op 11 mei 1943 vermoord.

Heintje van Hamberg
Op 9 april 1943 werd Heintje van Hamberg uit haar woning opgehaald door de Duitsers. Op dezelfde dag werden ook de families Beem (Bloemstraat) en Förster (Jufferenstraat 10) gedeporteerd vanuit Elburg. Heintje van Hamberg had niet in de gaten wat er met haar ging gebeuren. Ze zette vlak voor haar deportatie de planten op de plaats en gaf ze voldoende water. Voor alle zekerheid had ze toch nog wat geld in haar rok genaaid. Met een breikous onder haar arm stapte ze in een voor haar huis gereedstaande auto. Dat was haar afscheid van Elburg. Op 10 april 1943 was het proces van de Entjudung in Elburg voltooid. Heintje van Hamberg werd eerst naar Vught gebracht. Vervolgens werd ze op 9 mei 1943 overgebracht naar Westerbork. Op 18 mei werd ze op transport gesteld. Drie dagen later werd Heintje van Hamberg op 86-jarige leeftijd vergast in het vernietigingskamp te Sobibor in Polen.

De gebroeders Beem
De broers Ezechiël, David en Samuël Beem werden op 9 april 1943 vanuit hun huisje aan de Bloemstraat opgehaald. Een bestelwagen van wasserij Het Vertrouwen haalde de broers op onder het toeziend oog van diverse Elburgers.  De verwarring bij de broers Beem was groot. David en Samuël Beem werden na hun vertrek uit Elburg gescheiden van hun oudste broer Ezechiël. De beide jongere broers werden direct naar Westerbork gebracht. Van daaruit werden ze op dinsdag 13 april 1943 (transport 58) gedeporteerd naar Sobibor. De trein bestond uit 34 wagons en telde 1204 gedeporteerden, waaronder 177 kinderen. De trein arriveerde op vrijdag 16 april. Vrijwel direct na aankomst werden David en Samuël Beem vergast. Ezechiël Beem werd eerst naar Kamp Vught overgebracht. Hij arriveerde op 9 mei 1943 vanuit Kamp Vught in Westerbork. Daar verbleef hij enkele dagen in barak 57. Op dinsdag 11 mei (transport 63) werd hij vanuit Westerbork gedeporteerd naar Sobibor. De trein telde 35 wagons bevatte 1446 Joden, waaronder 180 kinderen. Ezechiël Beem werd op vrijdag 14 mei 1943 vergast in Sobibor. Hij was 68 jaar oud.


Esther en Mietje de Lange
Esther de Lange-Cracau en haar oudste dochter Mietje woonden aan de Vischpoortstraat 1. Tijdens de oorlogsjaren doken ze onder in Amsterdam. Ze trokken in bij dochter Eva Roeper-de Lange (1889-1943) en haar man Benjamin Roeper (1895-1943) in de Rapenburgerstraat. Het echtpaar Roeper woonde in een groot huis onder de synagoge, waar Benjamin Roeper koster was. In het voorjaar van 1943 werden ze op die plek alsnog opgepakt. Vanuit Westerbork werden Esther de Lange-Cracau en haar dochter Mietje op dinsdag 1 juni 1943 op transport gesteld naar Sobibor. Het was transport 67. In de lange trein zaten maar liefst 3006 gedeporteerden, waaronder Jules Schelvis en zijn vrouw Rachel en zijn schoonfamilie. Bij deze grote groep zaten ook 595 kinderen jonger dan 18 jaar. In zijn boek Er reed een trein naar Sobibor (Hooghalen, 2012) beschrijft Jules Schelvis deze zware en verschrikkelijke treinreis gedetailleerd. Esther de Lange-Cracau en haar dochter Mietje werden op 4 juni 1943 in het vernietigingskamp Sobibor vergast. Moeder De Lange was bijna 85 jaar, haar dochter was 58 jaar.

De familie Steinhauer
In oktober 1938 arriveerde het gezin van Jozeph Steinhauer in Elburg. De echtgenote van Jozeph Steinhauer, Leontine, was een zuster van de al in Elburg woonachtige onderwijzeres Anna Schapira. Zodoende was er contact gelegd tussen de families Steinhauer en Förster. De toenemende dreiging van de nazi’s ten aanzien van de Joden na de Anschluss (de annexatie van Oostenrijk door Duitsland) was voor het gezin Steinhauer de belangrijkste reden om Wenen in 1938 te verlaten. De familie Steinhauer vond aanvankelijk onderdak bij de familie Förster aan de Jufferenstraat 10. In januari 1939 verhuisden de Steinhauers naar de bovenverdieping van het pand Bloemstraat 24.

Joseph Steinhauer (1905-1942) en zijn vrouw Leontine Steinhauer-Schapira (1910-1942)  hadden een dochter Gerda (Kitty), die geboren was op 6 juni 1933 te Wenen. Gerda Steinhauer volgde in Elburg onderwijs bij haar tante Anna op het Instituut van Kinsbergen. Na de Duitse inval verhuisde het gezin Steinhauer op 27 mei 1940 van Elburg naar Amsterdam (Nieuwe Herengracht 32; later Rijnstraat 12 II) in de veronderstelling in de grote stad veiliger te zijn. Gerda volgde onderwijs op de (Joodse) Herman Elteschool aan de Van Ostadestraat te Amsterdam. Al bij één van de eerste razzia’s in juli 1942 werd het gezin Steinhauer opgepakt en naar Westerbork vervoerd. Joseph Steinhauer, zijn vrouw Leontine en hun dochtertje Gerda werden op 15 juli 1942 tijdens het eerste transport vanuit Westerbork gedeporteerd naar het vernietigingskamp Auschwitz. Leontine Steinhauer-Schapira en Gerda werden op 17 juli 1942 vergast. Jozeph Steinhauer werd op 30 september 1942 vermoord.

 

JOODSE WERKKAMPEN
Eind september 1942 telde Nederland ruim veertig werkkampen voor Joden. Het was de eerste stap in een traject dat uiteindelijk onverbiddelijk naar de gaskamers leidde in de concentratiekampen. Naast de bekende, grote kampen in Westerbork, Vught en Amersfoort strekte zich in Oost-Nederland in 1942 een archipel van kleinere interneringsoorden uit, waar opgepakte Joden te werk werden gesteld. Soms niet meer dan dertig man, soms een paar honderd. In de acht, negen maanden dat die Jodenwerkkampen hebben bestaan, werd het regime geleidelijk strakker, totdat ze in de nacht van 2 op 3 oktober 1942 allemaal ontruimd werden en iedereen naar Westerbork werd overgebracht. Het ging om ruim vijfduizend Joodse mannen uit ongeveer 85 gemeenten. Op 2 en 3 oktober werden de Joodse mannen met hun opgepakte familieleden herenigd in Westerbork. De operatie verliep voor de Duitsers tamelijk succesvol. Bijna 13.000 Joden werden op 3 oktober 1942 overgebracht naar Kamp Westerbork.

NAMENLIJST VAN DE GEDEPORTEERDEN
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden ruim 107.000 Joden vanuit Nederland gedeporteerd. Tragisch is dat ongeveer 102.000 Joodse mensen in de Duitse vernietigingskampen in Polen werden vermoord. Van de Elburgse Joodse gemeenschap werden 24 Joodse medebewoners gedeporteerd. Van hen keerde alleen juffrouw Anna Schapira terug vanuit het kamp Bergen-Belsen. De andere 23 werden (bijna allemaal) vergast in Auschwitz en Sobibor.

       
Elburger Joden die slachtoffer zijn geworden van de Holocaust in de periode 1940-1945:

Naam:                                    Geboortedatum:       Kamp:            Overlijdensdatum:

Bloemstraat 9
Ezechiël Beem                       26-06-1874                 Sobibor           14-05-1943     68 jaar
David Beem                            17-12-1877                 Sobibor           16-04-1943     65 jaar
Samuël Beem                         31-08-1882                 Sobibor           16-04-1943     60 jaar

Jufferenstraat 10
Isidor Förster                           07-11-1878                 Sobibor           11-05-1943     64 jaar
Schoontje Förster                   12-01-1866                 Sobibor           11-05-1943     77 jaar
Janette Förster                        21-12-1867                 Vught              25-04-1943     75 jaar
Caroline Förster                      14-01-1874                 Sobibor           11-05-1943     69 jaar

Beekstraat 49
Heintje van Hamberg             23-12-1856                 Sobibor           21-05-1943     86 jaar

Beekstraat 25
Barend de Hond                     10-10-1885                 Auschwitz       12-10-1942     57 jaar
Sientje de Hond-Beem          09-01-1882                 Auschwitz       12-10-1942     60 jaar
Klaartje de Hond                    10-05-1916                 Auschwitz       29-10-1942     26 jaar
Jacob de Hond                       13-10-1919                 Auschwitz       31-01-1943     23 jaar
David Ezechiël de Hond        30-03-1923                 Auschwitz       31-01-1943     19 jaar

Beekstraat 50
Aäron de Lange                      18-05-1903                 Auschwitz       11-09-1943     40 jaar

Bagijnendijkje 4/Zuiderzeestraatweg West 108
Jozeph de Lange                    25-06-1922                 Sobibor           23-07-1943     21 jaar

Vischpoortstraat 1
Esther de Lange-Cracau         19-06-1858                 Sobibor           04-06-1943     84 jaar
Mietje de Lange                       17-10-1884                 Sobibor           04-06-1943     58 jaar

Bloemstraat 24
Jozeph Steinhauer                  24-12-1905                 Auschwitz       30-09-1942     36 jaar
Leontine Steinhauer               03-05-1910                 Auschwitz       17-07-1942     32 jaar
Gerda Steinhauer                    06-06-1933                 Auschwitz       17-07-1942       9 jaar

Het gezin Steinhauer vestigde zich eind 1938 in Elburg. Zij verlieten Elburg in het jaar 1940 en vestigden zich in Amsterdam. Daar werden zij begin juli 1942 opgepakt en op de trein naar Westerbork gezet. Tijdens het eerste transport -op 15 juli 1942- werd de familie Steinhauer naar Auschwitz gedeporteerd.

Beekstraat 38
Jacob Vecht                            23-06-1883                 Auschwitz       12-10-1942     59 jaar
Sophie Vecht-Levie                10-12-1886                 Auschwitz       12-10-1942     55 jaar
Mozes Vecht                           22-04-1919                 Auschwitz       31-01-1943     23 jaar