Tiem Hengeveld (1918-2011)

OORLOGSHERINNERINGEN VAN TIEM HENGEVELD
Ter gelegenheid van de herdenking van vijftig jaar bevrijding in Nederland, gaf de oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop in 1995 drie publicaties uit met betrekking tot de oorlogsjaren. Bij veel oudere mensen kwamen vervolgens de gebeurtenissen uit de jaren 1940-1945 weer helder naar boven. Het zette oud-Elburger Tijmen (Tiem) Hengeveld (1918-2011) uit Nunspeet er toe aan zijn persoonlijke herinneringen op papier te zetten. Hieronder volgen twee van zijn verhalen met oorlogsherinneringen.

OORLOGSJAREN EN HONGERWINTER 1944-1945
Het is vreemd, maar nu je ouder wordt denk je meer aan de tijd van 1940-1945 dan destijds na afloop van de oorlog. Je had toen maar een doel voor ogen: hard werken en de zaak weer op poten zetten. Nu ben ik echt geen idealist, ’t gebeurde gewoon. Je vergeet soms dingen uit die tijd, doch ook veel vergeet je nooit en komen soms weer onverwachts boven. Als ik dan die reclame zie van vol gedekte tafels met eten, te kust en te keur, dan komen je gedachten nog wel eens naar boven aan de Hongerwinter 1944-1945. Ikzelf, en veel uit mijn omgeving, hebben geen echte honger gekend. Wel zin aan iets. Over deze tijd heb ik in 1985 al eens geschreven in een boekje van Arent thoe Boecop Elburg 1940-1945. De aantekeningen uit die winter ben ik helaas kwijtgeraakt. Dat waren de tochten die we maakten voor de gaarkeuken in Elburg, welke ik bijhield. Waarom die dagelijkse kilometers zal ik uitleggen.

Rijden voor de voedselvoorziening
Eerst het begin. In de garage waar ik nog alleen werkte, bouwde ik houtgas generatoren. De beschrijving hiervan bezit ik nog steeds. Op het laatst was er niet meer aan materiaal te komen en liep dit op een eind. In 1944 werd ik gedwongen chauffeur te zijn voor de Duitsers. Bij een zekere Herr Müller, die belast was met de houtroof uit de bossen. Na één of twee dagen ben ik hem gesmeerd en ondergedoken. Later hoorde ik dat mijn baas me had opgegeven als een evacuee uit Arnhem, die los-vast bij hem werkte. Adres onbekend. Ik zat toen al wel in het verzet, maar dat stelde toen nog niet veel voor. Op zekere dag kreeg ik het verzoek of ik wilde rijden voor de voedselvoorziening, namelijk voor de gaarkeuken (bij het slachthuis). De heer Jan Hoeve, grossier in groente, had een Chevrolet met houtvergasser en moest iemand hebben als chauffeur, die met die installatie kon omgaan. Het loon was 35 gulden in de week plus 3 cent per kilometer gevarengeld. Vandaar dat boekje over die tochten. Werden we bijvoorbeeld in Oldebroek van de weg geschoten, dan had mijn familie 5 x 3 cent = 15 cent extra. Mooi, hé? Het was geloof ik meer bravoure dat ik die baan aannam. Ikzelf, Henk Hoeve als tweede chauffeur, de heer Sleebos als leider, wat de regeling en afspraken betrof. En als vierde man iet Kruithof, als vakman voor levensmiddelen, die we moesten halen. Wat Piet betreft, daar had ik het meeste aan. Die kreeg als echte koopman bijna alles voor elkaar en was voor geen Mof bang.

Groningen
Hoe het achter de schermen precies ging, weet ik niet meer. ’s Avonds was bekend waar we de volgende dag heen gingen. Meestal naar Groningen (stad). Tegenover de Martinitoren was een soort voedselbureau, waar we ons meldden. Dat was het werk van Sleebos. Daar kregen we te horen waar we heen moesten en wat de lading werd. Soms aardappelen, rogge en enkele keren tarwe. Ook van die grote ronde bonen, die ze mollebonen noemden. Die kon je op de kachel poffen, Ik was er niet zo dol op.

   
Op reis
Nu het begin. ’s Morgens om zes uur aan de haven bij Jan Hoeve de wagen op gang brengen. Dat ging niet zoals nu, sleutel omdraaien, starten, klaar en rijden. Nee, het was al zweten om zes uur ’s morgens. Je begon met de vergasser op te stoken. Na 15 á 20 minuten controleren of het gas al goed was. Dan maar starten en hopen dat hij aan wilde slaan. Je moest wel geluk hebben dat je mooi droog hou had. Beukenhout was het beste. Ging het niet snek, dan was je accu uitgeput en was het duwen. Dit gebeurde dan tegen de Vischpoortbrug op en dan naar beneden in de hoop dat hij aan zou slaan. Vaak werd dit soms enkele malen herhaald. Ik heb nog steeds het idee dat we eens een paard erbij gehaald hebben, toen er een flink pak sneeuw lag. Als we dan tussen zeven en acht uur het geval lopende hadden, gingen we op pad. We hadden in die tijd nog pech ook dat het een koude winter was met een flink pak sneeuw. Een verwarmingskachel in de wagen was er toen nog niet. Je had een dikke paardendeken over je knieën. Tot aan Lichtmis achter Zwolle zaten Henk en ik om beurten op het voorspatbord en hield je je vast aan de koplamp. Een stel kranten of wat er toen was onder je trui en een dikke das om. Je oren kon je niet inpakken, anders kon je de vliegtuigen niet horen en niet zien. Die waren voor ons juist het grootste gevaar. Bij Zwolle over de brug was rechts een plantsoen met een controlepost van de Moffen. Een houten barak. Als je die had gehad, kon je het noorden in. Tot voorbij Assen was het meestal rustig en kon je soms in de cabine bijkomen. Langs de Smildervaart zag je vaak vissers met de botters, die ook vaak levensmiddelen haalden. Vaak waren dat Harderwijkers. Voorbij Assen had je De Punt, een Duits vliegveld waar je extra moest uitkijken voor Engelse jagers. Die vliegers waren dan wel onze vrienden, maar ze schoten wel alles van de weg af wat bewoog.

Beschietingen
Een keer of zeven hebben ze ons in hun vizier gehad, maar als door een wonder liep het voor ons steeds goed af. Ik vergeet nooit de eerste keer. Het was op de dijk tussen Hattem en de IJsselbrug. We konden nog net uit de wagen achter de dijk kruipen, maar waren wel bezorgd over de wagen, die boven op de dijk stond. Sleebos zijn hoed woei af. Hij kroop overeind om hem te pakken, maar Piet kon hem nog net terug trekken. Het bleek toen dat het om de IJsselbrug ging die werd beschoten. Bij Nijverdal hebben we wel in de rats gezeten. Daar werd een V-1 afgeschoten, die niet meer bestuurbaar was en maar wat rond cirkelde. Je wist niet waar hij terecht kwam. Je wachtte maar af in zo’n schuilputje, welke overal langs de weg gegraven waren. Eén beroerde rit vergeet ik nooit. We moesten naar Nieuwerschans graan laden. Erg slecht weer, sneeuwbuien en koud. Na geladen te zijn bij een coöperatie gingen we ongeveer vier uur richting Elburg. We hebben praktisch aan één stuk doorgereden en waren ’s avonds om tien uur thuis aan de haven. Wel moesten we vaak stoppen voor het aftappen van de condensketels en hout bijvullen. Ook de controle duurde nog even. Op weg van de haven naar huis werd ik bij hotel Het Scheepje onder vuur genomen door de Moffen vanaf de Vischmarkt. Gelukkig misten ze me. Ze werden toen al wat zenuwachtig dat het niet meer zo goed met ze ging.

Ruilhandel
We hadden ook ritten naar Boekelo om zout te halen. Piet nam dan wat rode kool mee en ruilde privé de rode kool tegen pakjes bozo-zout. Op de terugweg werd een gedeelte van het zot in Almelo geruild tegen Belgische shag. We hadden dan zout en tabak en hiermee kon je dan weer ruilen bij de boeren voor levensmiddelen (meestal aardappelen en boter).

Controle
Bij Wezep moesten we eens heel snel de wagen uit. Een Engelse jager liet wat vallen en dit plofte net voor de wagen neer. Gelukkig bleek het een vleugeltank te zijn. De Engelse spitfires hadden aan de vleugels reserve benzinetanks, die ze eerst gebruikten en dan afwierpen. Deze waren soms van aluminium of van een soort geperste kunststof. We hadden een vast systeem bij wegkomen. Contact uit, portieren open en ieder voor zich zorgen dat je in de berm kwam in de éénmansgaten. Zieken naar Zwolle werden achter op de bak meegenomen. Overleden patiënten werden op de terugweg weer mee retour genomen. Een in onze ogen rustig ritje was naar Zwolle om slaolie en gist te halen. Het was die dag donker weer en dan voelde je je veilig. Op die fabriek kregen we elk een flesje slaolie en een stukje gist. Nu hadden we een toewijzing meegekregen voor een paar doodskisten bij een fabriekje achter in Zwolle. Piet, de koopman, praatte er toen twee extra los. Bij de controle voor de brug moesten we de bovenste afladen en werden de ondersten gecontroleerd op smokkelwaar. Ook hebben we eens de boel moeten afladen. Waarom dit was, weet ik niet meer, maar terwijl Sleebos binnen aan het bekvechten was met de Moffen, laadde Piet doodleuk aan de andere kant de boel weer op, zonder dat ze het in de gaten hadden.

Kapot motorblok
Begin februari 1945 liep de boel in de soep. Het motorblok was stuk gevroren (antivries was er toen niet). We zaten erg omhoog, totdat ik een oplossing vond. Door mijn werk in de garage wist ik een Chevrolet, die ondergedoken was in Doornspijk. Die werd gevorderd en heb ik toen overgebouwd. De eigenaar (ik noem geen naam) nam me dit niet in dank af, maar we konden weer rijden.

Rit naar Noord-Holland
Een rit naar Noord-Holland was ook weer zo’n rotklus. Een zekere heer Kramer uit Nunspeet zou contacten hebben met graanhandelaren in Noord-Holland, omgeving Alkmaar. Hij zou poot- en zaaigoed kunnen krijgen. Zelf moest hij mee, dus moest één van ons achter op de wagen zitten. Bovendien was het ook nog helder weer, niet zo leuk dus. Het zal al wel later in de tijd geweest zijn, want er was geen sneeuw meer op de weg. Helaas, vlak voor Hierden, bij kasteel de Essenburg begon de ellende. De accu viel onder uit de ophanging. In stukken natuurlijk. De draagbeugel was gewoonweg doorgeroest. Met een stuk touw werden de brokstukken bij elkaar gebonden, de massakabel gerepareerd en de wagen aangeduwd. Starten was er niet meer bij. Bij het aftappen moesten we steeds een brug of een helling opzoeken. Nooit eerder had ik als verantwoordelijke zo’n rotdag gehad. Hulp kon je nergens krijgen. Bij overmaat van ramp was het een vergeefse reis en keerden we leeg terug. Het beetje stroom, dat de accu nog had, raakte op. Claxon en richtingwijzers konden we niet meer gebruiken. Dit was niet zo erg. Er was toch niets op de weg. Ook dat is weer voorbij gegaan.

Nabij Heerde
Eind februari 1945 nog een laatste storing. Vanaf Heerde dachten we binnendoor op Wezep te rijden, dat leek ons veiliger. Helaas was dat nu net het stomste wat we hadden kunnen doen. Bij Wezep, een paar kilometer voor de spoorlijn, kwamen we midden in een bombardement te zitten. We hebben meer dan een half uur achter een heuveltje en een hoopje stenen gelegen. Ik weet het nog als de dag van gisteren. Toen we dachten dat het over was, begon het weer opnieuw. De wagen hadden we gelukkig onder de dennenboom gereden. Maar het geluk was weer met ons. Later denk je wel eens aan die tijd en vraag je je af hoe dit mogelijk is geweest? Ik heb ze voor en achter ons van de weg af zien schieten. En ons gebeurde niets, behalve dat we wat vuil werden met zand of gras.

Trekkers
Veel ellende hebben we gezien met trekkers. Dat waren de mensen uit het westen, uit Rotterdam, uit Den Haag en noem maar op. Die kwamen lopen met een fiets zonder banden, met kruiwagens, kinderwagens of eigen gemaakte trekkarretjes. Het doel was steeds de IJsselbrug overkomen. Daar was nog iets te halen. Meestal waren het kinderen, vrouwen of oude mensen. Jonge kerels zag je natuurlijk niet op de weg. Van een chauffeur, die ik ontmoette, hoorde ik het verhaal van een jochie met zijn zusje (het waren nog kinderen). In de buurt van Harderwijk stierf één van de twee. De andere ging met het lijkje op de kar maar weer op huis aan. Niet te geloven zoiets. Vaak bestolen de trekkers elkaar onderling, maar wil je. Honger is zo erg. Dat kunnen wij ons hier op de Veluwe nauwelijks voorstellen.

Terugblik
Dit alles is ongeveer vijftig jaar geleden gebeurd. De volgorde is misschien niet helemaal juist, maar veel zie ik nog vaak helder voor me. Soms twijfel je nog wel eens als ik die dingen weer eens over lees, maar ze zijn gebeurd. Veel ouderen kunnen dit weten en begrijpen. Eén ding heeft mij en mijn collega later nog wel eens dwars gezeten. Het was op een zekere dag over en uit. We hebben van geen enkele instantie of welke persoon ook nooit iets gehoord. Geen bedankje, geen handdruk of wat ook. Een briefje met een bedankje had toch wel gekund? Ook de heer G. Petersen, thans wonende aan de haven, reed destijds voor de Elburger voedselvoorziening en kan daar nog wel het één en ander over vertellen.

Verzet en bevrijding
Tenslotte, ongeveer in maart 1945 ging het niet meer. De Engelse jagers schoten alles van de weg af wat bewoog. We hebben het nog eens geprobeerd met een grote witte vlag op de wagen, maar dat mocht niet van de Moffen. Toen moesten we wel stoppen. Het einde van de oorlog kwam in zicht. Ikzelf heb me verder bezig gehouden met het verzet en ben samen met mijn eigen vrienden in april 1945 ingedeeld bij het zogenaamde Vergeten Bataljon, een onderdeel van het 1e Canadese legerkorps. In mei 1945 trokken we als eerste bevrijders Amersfoort binnen. Iets om nooit te vergeten.

Naschrift
Ik ben geen schrijftalent, maar ik had steeds de neiging het op te schrijven nu ik het nog weet. Helaas zijn mijn andere vrienden allemaal overleden. Hendrik Hoeve, Sleebos en Piet Kruithof. Een kerel die zich door niemand liet tegenhouden.

Tiem Hengeveld
Nunspeet, 1995

   
EEN ZWARE CRASH IN DOORNSPIJK
Het verhaalt speelt zich af op vrijdagavond 10 april 1943 ongeveer tussen 22.30 uur en 22.45 uur. Ik fietste die avond met Aalt Reezigt, na een avondje in de zal van Hotel De Veluwe naar huis. Bij slager Van Zalk sloeg Aalt rechtsaf en ik ging alleen verder. Een paar honderd meter voor de smederij van Compagne hoorde ik drie á vier schoten in de lucht. Meteen erna een zware klap. Ik fietste in het volle licht. Ik stapte af en keek naar boven. Iets links achter me was allemaal vuur in de lucht. Het drong nog niet tot me door wat er was gebeurd. Ik stapte weer op. Ik was nog geen tien meter verder of ik kreeg een regen van allerlei brokstukken om me heen. Toen er een stuk pal voor mijn stuur neerkwam, heb ik mij laten vallen en ben achter een boom gekropen met mijn hoofd tussen mijn knieën. Ik dacht toen echt dat ik niet meer thuis zou komen. Dit is het einde.

Rechts van me sloeg er iets met een doffe slag tegen de grond. Het angstaanjagende geluid van op hol geslagen motoren vergeet ik mijn leven niet meer. Ik ben, toen het weer stil werd, op de fiets gesprongen en met een rotgang naar huis gefietst. Links van me waren overal kleine brandjes. Wat er brandde weet ik niet, ik was te geschrokken om daar op te letten. Midden in Het Goor, even voor het woonwagenkampje, kreeg ik de tweede schrik. Er lag een grote vliegtuigmotor midden op het fietspad. Het stonk naar olie, kan ik me herinneren. Ik kon hem nog net ontwijken en heb er verder niet naar omgezien. De schrik zat er goed in.

De volgende morgen ben ik iets eerder van huis gegaan. Ik was nieuwsgierig wat er voor me op de grond was geslagen. Het was een groengrijs stuk metaal van ongeveer 35-40 cm. lang, zeskantig en 6-8 cm. dik. Ik heb het nog jaren bewaard. Toen ik ging kijken wat er rechts van me was neergekomen, vond ik één van de bemanningsleden van het vliegtuig. Een akelig gezicht, een jonge knul ongeveer van mijn leeftijd. Hij lag in het voortuintje van de boerderij. Zijn onderhelft was finaal weg. Iemand vertelde me dat er achter de boerderij van Van der Weerd, bij de hooiberg, een onderlijf met benen lag. Of dat van dit slachtoffer was, weet ik niet. Het gekke was dat ik toen eigenlijk nog helemaal niet wist wat er gebeurd was. Wekenlang voelde ik mij ’s avonds onrustig als er vliegtuigen in de lucht zaten. Later hoorde ik de oorzaak wat er precies was gebeurd. De schoten die ik hoorde, waren van een Duitse nachtjager. Deze zat waarschijnlijk te dicht op zijn prooi en kwam ook naar beneden. Hij kwam, hoorde ik achteraf, aan het eind van de Puttener Beek terecht.

In het boekje De Mothoek van de Nunspeetse historische vereniging zag ik toevallig een lijst van neergeschoten vliegtuigen. En meteen kwam die avond in Doornspijk weer boven. De tijd en data klopten precies. Laat nu de oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop met een boekje uitkomen, waar datzelfde ongeluk in is beschreven. En nog wel met de namen en de functies van de bemanning. Het is inmiddels meer dan vijftig jaar geleden, doch ik weet alle details te herinneren alsof het gisteren was gebeurd. Een crash op 23 april 1944 in de polder, ter hoogte van de polderschuur van een Lancaster. Samen met Jan Fikse hebben we de restanten onderzocht. Het was schuin de grond ingevlogen. Eén bemanningslid was vermoedelijk de telegrafist. Hij zat namelijk achterste voren achter de piloot. Zijn stoel was zo dicht geklapt, dat hij letterlijk platgedrukt was. Verdere beschrijving van het slachtoffer zal ik maar achterwege laten. Wat resten kleding en wat Engels geld heb ik bewaard, doch in die roerige tijden ben ik het ook weer kwijt geraakt. Daar de Moffen in aantocht waren, konden we geen verdere gegevens zoeken. We moesten maken dat we wegkwamen.

Tiem Hengeveld
Nunspeet, 1995