Piet Veldhoen (1927-2021)

OORLOGSHERINNERINGEN UIT ELBURG
In 2007 kreeg het bestuur van Arent thoe Boecop bij verrassing een brief met een interessant oorlogsverhaal van de oud-Elburger Piet Veldhoen (1927-2021) uit Purmerend. Piet was op 31 juli 1927 geboren in Elburg. Met zijn ouders en zijn broer woonde hij tijdens de oorlog in Amsterdam. In november 1944 trok hij met zijn broer naar familie in Elburg. In 2007 schreef hij zijn verhaal op. Piet Veldhoen is tijdens zijn militaire diensttijd, kort na de oorlog, uitgezonden naar Nederlands-Indië. Hij trouwde in 1954 met Edith van der Zijl uit Nieuwendam. Uit hun huwelijk werden drie kinderen geboren. Tijdens zijn arbeidzame leven werkte Piet ruim veertig jaar op het kantoor van scheepsbouwbedrijf IHV Verschure in Nieuwendam. Piet kreeg wegens zijn moedige gedrag in Nederlands-Indië diverse onderscheidingen. Op 5 juli 2019 herdacht het echtpaar Veldhoen hun 65-jarige huwelijksjubileum. Piet Veldhoen overleed op 11 november 2021 op de leeftijd van 94 jaar in Purmerend.

   
OORLOGSVERHAAL
Op 25 november 1944 hoorde vader stiekem, via de Engelse zender, dat in navolging van de Rotterdam razzia Amsterdam aan de beurt was. Vader gaf ons wat voedsel en drinken mee en mijn broer en ik vertrokken op zaterdagochtend 26 november 1944 lopend van Amsterdam naar Elburg, 100 kilometer. Ik was 17 jaar, mijn broer bijna 16 jaar, maar wel 1.90 meter lang. Hij zag er volwassener uit dan ik. Het was die ochtend vrij helder weer en even buiten Diemen zagen we een vrachtwagen aankomen, aangedreven door een houtgasgenerator. Mijn broer was niet zo’n loper en probeerde mee te liften. Tot onze schrik zagen we naast de chauffeur een Duitse Feldwebel (onderofficier) zitten met een goudkleurige bril op. Ze stopten. We mochten in de laadbak , maar we moesten wel op de cabine tikken als we Flugzeugen in de lucht zagen. Vóór Baarn moesten wij met ons vieren al twee keer in de berm dekking zoeken. Bij Baarn zagen wij tientallen jongens die door zogeheten Landwachters gevangen genomen waren, maar omdat wij op een Duitse wagen meereden, pakten ze ons niet. Even verder gaven wij te kennen dat we er af moesten. De chauffeur ging langzaam rijden, zodat we er af konden springen. We liepen dwars door de natte Eempolder naar Nijkerk, waar we een adres hadden om te overnachten.

Onze gewezen buurvrouw was daar met een zwarthandelaar getrouwd en we werden daar zeer gastvrij ontvangen. We hadden die avond nog niet gegeten. Plotseling werd er op de deur geklopt, kennelijk was daar het wachten op. Er stapten vier Duitse soldaten binnen die ons direct op het gemak stelden. Ze zetten hun geweren in de hoek en even later werd er heerlijke kippensoep geserveerd. De Moffen hadden voor de kippen gezorgd en onze gastheer diende vriend en vijand. De volgende zondagmorgen, vlak voor vertrek, kregen we nog appels en zes pond vers roggenbrood mee voor onderweg. We hadden nog 60 kilometer voor de boeg. Onderweg zagen we vrij veel in brand geschoten Duitse voertuigen en dode paarden aan de kant van de weg liggen. Als het maar even helder weer was, dan doken de Spitfires met hun starre mitrailleurs op alles wat maar bewoog. Na 55 kilometer lopen op schoenen met houten hakken, kon mijn broer niet meer. Gelukkig kwam een lange vrachtwagen uit Rotterdam, vol met vrouwen en oude mannen bij Nunspeet aangereden die ons door langzaam te rijden de gelegenheid gaf ook op dat voertuig te klauteren. Eigenlijk was er geen plaats meer. We lagen de laatste 9 kilometer zowat op elkaar. Die vrouwen hadden wat voedsel bij zich om hun zonen, die een paar dagen eerder in Rotterdam opgepakt waren en langs de IJssel bij Zwolle loopgraven voor de Moffen moesten graven, nog wat toe te stoppen.

Zo kwamen mijn broer en ik als onderduikers tegen vijven in Elburg aan, waar we liefderijk ontvangen werden door onze familie Deetman (twee zusters van vaderskant waren getrouwd met een Deetman), ook familie van de huidige Haagse burgemeester Willem Deetman. Wat we toen nog niet wisten, kregen we direct distributiebonkaarten van oom Willem, die later vlak voor de bevrijding één van de ondergrondse commandanten bleek te zijn. We werden door hem tewerkgesteld en hebben daar karrevrachten hout gezaagd en gekloofd voor boeren, rijke palingrokers en andere middenstanders. We werden zeer gespierd en overbekend. We kregen dan prima te eten en vooral mijn jongere broer kreeg al spoedig de bijnaam De Broodwolf. Hij at en dronk zoveel dat op het zolderkamertje boven de winkel van tante, waar we sliepen, de lange donkere, koude weg naar het huussien (w.c.) te ver was. Ik schoof dan het raam omhoog, zodat hij zijn blaas kon legen op de stoep eronder. Maar één nacht vroor dat het kraakte. De volgende morgen gingen wij met de familie naar de kerk. Tante keek nog even naar de deur en of alle ramen wel dicht waren. En toen zag ze bruine, bevroren pegels aan de bovenvensterbank hangen. Waor kump dat noe vandaon, zei ze. Mijn broer zei nog: ’t Liekt wel roestwaoter. Daarna was dat afgelopen met dat sassen.

Op de oude touwbaan van oom Koen Deetman moest ik een paar keer per week met een houten stamper in een volle melkbuus net zo lang stampen totdat de melk boter werd. Daarna kreeg ik karnemelkse pap. Ome Koen had nog maar weinig werk op die baan wegens schaarste aan hennep en sisal. Mede daardoor had hij wat koeien en ander kleinvee op stal staan. Hij lustte geen karnemelkse pap. Zoer warken en dan ook nog zoer zuuup’n, dat was niks voor hem. Met onderhoudswerk op de touwbaan hielp ik ook mee. Repareren van eikenhouten jukken waar de draden over liepen. Een gevleugelde uitdrukking van hem als het klaar was, luidde: Piet, dat zit jaoren, as ’t neet brek. Vrijdagnacht 13 april 1945 werden we omstreeks 23.00 uur bij de haven opgeschrikt door schoten. De volgende morgen , zo vlak voor de bevrijding, vond een schipper twee doodgeschoten Joodse mannen van 59 en 36 jaar, die na de executie in de Sperrtijd door de Moffen in de haven waren gegooid. De Nunspeetse ondergrondse, bleek later, had een pakje met veel geld en persoonsbewijzen verloren en dat bleek fataal voor die twee arme Joodse mannen. De Duitse daders werden alsnog in april 1948 te Arnhem veroordeeld. Elk kregen ze drie jaar gevangenisstraf.

   
De ondergrondse verzetsgroepen, zo vlak voor de bevrijding, waren bij diverse schermutselingen met terugtrekkende Duitsers betrokken. Eén verzetsman naderde ’s nachts voor aflossing zijn groep, die toen het wachtwoord vroeg. Hij wist dat niet zo gauw en werd jammer genoeg direct door zijn eigen vrienden doodgeschoten. De Duitsers probeerden richting Zwolle te vluchten, maar de IJsselbruggen waren al in de lucht gevlogen. Zodoende werd een vrachtauto vol Duitsers eerst zwaar beschoten en daarna de overlevenden gevangen genomen door de verzetsgroep. Ze werden zolang in hotel Het Scheepje ondergebracht. Als er één gevangene naar de w.c. moest, dan werd hij zo zwaar onder schot gehouden, dat hij het van de zenuwen maar in zijn broek deed. Door die onzekere dagen heb ik zeker drie keer de Nederlandse vlag uitgestoken en als er dan geschreeuwd werd: De Moffen komen er weer aan, dan haalde ik de vlag weer even binnen. Op 19 april 1945 kwamen de Canadezen via de Kamperdijk Elburg binnen. De Engelsen, met hun pantserwagens en brencarriers met veel lawaai, kwamen via de Zuiderzeestraatweg. Het werd een onvergetelijk feest. Wat heb ik die drie uur een natte zandsteen in de rondte gedraaid voor de Canadezen, die in de rij stonden om hun bajonet weer scherp te slijpen. Chocolade en sigaretten waren mijn beloning. Eind augustus 1945 werden mijn broer en ik pas weer naar Amsterdam teruggebracht bij een sterk vermagerde vader, moeder en beide zusjes.

Piet Veldhoen
Gouden Regenstraat 38
1441 HH Purmerend