Sobiborherdenking bij het Vondelpark

Bij het toegangshek van het Vondelpark in de Van Eeghenstraat in Amsterdam werd afgelopen woensdagmiddag 1 juni 2022 een sobere, maar buitengewoon indrukwekkende herdenking gehouden. Tijdens de Nationale herdenking op De Dam, 4 mei 2020, hield Koning Willem Alexander een memorabele toespraak waarin hij verwees naar Jules Schelvis (1921-2016).  De Koning zei over hem onder andere het volgende: Er is één getuigenis die ik nooit zal vergeten. Het was hier in Amsterdam, in de Westerkerk, bijna zes jaar geleden. Een kleine man met heldere ogen – fier rechtop met zijn 93 jaar – vertelde ons het verhaal van zijn reis naar Sobibor, in juni 1943. Zijn naam was Jules Schelvis. Daar stond hij, breekbaar maar ongebroken, in een volle, muisstille kerk. Hij sprak over het vervoer met 62 mensen in één veewagon. Koning Willem Alexander sloot zijn verhaal over Jules Schelvis af met de woorden: Sobibor begon in het Vondelpark. Met een bordje: Voor Joden verboden.

   
Het waren deze laatste woorden die Niels van Deuren enorm raakten. Hij vroeg zich na deze herdenkingstoespraak van de Koning af of mensen zichzelf nog recht in de ogen konden kijken en wat ze zouden doen als ze racisme, onrecht of intolerantie bespeurden. Het leidde uiteindelijk tot het ontwerpen van een monument bij de ingang van het Vondelpark bestaande uit een plaquette en een spiegel. Christine Gispen-de Wied, voorzitter van de Stichting Sobibor, schetste bij haar welkomstwoord de verschrikkingen van het vernietigingskamp Sobibor. Op die verschrikkelijke plek, op de grens van Polen en Oekraïne, werden in 1943 in ongeveer vijf maanden ruim 33.000 Nederlandse Joden vermoord. Slechts 18 van deze onvoorstelbaar grote groep wisten aan de moordmachine van de Nazi’s te ontkomen. Tot de weinige overlevers van Sobibor behoorde Jules Schelvis. Begin jaren tachtig begon Jules Schelvis over Sobibor te schrijven en te vertellen. In 1999 richtte hij de Stichting Sobibor op.

   
Oud-Hardenees Coen van Dijk behoorde tot het selecte groepje sprekers. Hij haalde, samen met oud-Tweede Kamervoorzitter Khadija Arib, herinneringen op aan zijn ontmoeting met Jules Schelvis. Coen maakte in oktober 2013 deel uit van het viertal jongeren van het Nuborgh College Lambert Franckens uit Elburg dat deelnam aan de internationale Jongerenreis naar Sobibor. Na de indrukwekkende herdenking in het voormalige kamp Sobibor raakte Coen destijds in gesprek met Jules Schelvis. Op de vraag van Coen wat Schelvis motiveerde om op zijn hoge leeftijd nog weer terug te keren naar Sobibor kreeg hij als antwoord: Ik ben hier omdat jullie hier zijn. Jullie moeten mijn verhaal doorvertellen aan de toekomende generatie.

Coen van Dijk woont en werkt momenteel in Amsterdam en is sinds vorig jaar ambassadeur van de Stichting Sobibor. Mevrouw Arib refereerde in haar toespraak aan het feit dat ze Jules Schelvis twee keer had mogen ontmoeten: Een kleine, broze man die zo’n kracht uitstraalde. Dat heeft mij bijzonder geraakt en geïnspireerd. Tijdens de herdenking werden enkele getuigenissen uitgesproken. Mirjam van Dam zong twee toepasselijke liederen. Na een moment van stilte konden alle aanwezigen, onder wie Rozette Kats, Jetje Mannheim, Jeroen Krabbé, Doede Sijtsma en Marianne Schelvis, een steentje leggen bij het kleine monument.   

       
De Stichting Sobibor had voor de herdenking bewust gekozen voor de datum 1 juni. Op 1 juni 1943 vertrok een transport met 3.006 Joden vanuit Kamp Westerbork richting Sobibor. Onder deze enorme groep bevonden zich, naast Jules Schelvis, zijn vrouw Rachel en zijn schoonfamilie, onder andere ook Esther de Lange-Cracau en haar dochter Mietje de Lange. Zij woonden tot hun vertrek uit Elburg in het pand Vischpoortstraat 1 in Elburg. Moeder en dochter De Lange werden op 4 juni 1943 vergast, evenals alle andere Joden. Jules Schelvis was de enige van dit gruwelijke transport die de oorlog uiteindelijk wist te overleven.