Jozef Cohen

Het onderduikverhaal van Jozef (Joop) Cohen is heel bijzonder. Na aanvankelijk gehoor gegeven te hebben om zich te melden voor een Joods werkkamp in Friesland, bedacht Joop zich op het allerlaatste moment. Hij kon gelukkig op tijd een veilig adres in Elburg vinden. Eerst zat Joop Cohen een tijdje aan de Bas Backerlaan, maar daarna kreeg hij op de bovenverdieping van het kleine huis van de familie Westerink aan de Westerwalstraat 33 een veilig onderkomen. Bijna drie jaar zat Joop Cohen verborgen bij Hendrik en Trijntje Westerink.

   
Familie Cohen
Jozef (Joop) Cohen werd op 5 augustus 1900 geboren in het pand Beekstraat 51 te Elburg. Getuigen bij de geboorteaangifte waren de koopman Mozes Vecht (46 jaar) en de winkelier Hubert van Duren (60 jaar). Jozef Cohen was een zoon van Jacob Joël Cohen (1846-1922) en Sara van Hamberg (1856-1942). Joop was het jongste kind uit een gezin van zes kinderen. Zijn zusters waren Kaatje (1884) en Betje (1889). Daarnaast had Joop nog twee broers: Jacob (1887) en Leo (1896). Een broertje met de naam Jozef (1891) stierf al op 12 maart 1896 op de leeftijd van ruim vier jaar. Bij de aangifte van zijn geboorte op zaterdag 1 augustus 1891 verscheen vader Joël Jacob Cohen (44 jaar; vleeschhouwer) in het bijzijn van de getuigen Harmen Westerink (landbouwer) en Christoffel Cornelis Hengeveld (winkelier) liet de vader weten “wegens den Sabbath niet te mogen schrijven”. Namens hem ondertekenden de twee getuigen. Toen Joop Cohen in het jaar 1900 werd geboren werd hij naar zijn overleden broertje genoemd.

Jonge jaren   
Joop Cohen bracht zijn schooljaren door op het Instituut Van Kinsbergen te Elburg. Na zijn schoolperiode werd Joop slagersknecht bij Piet van Zoeren. Na de dood van zijn vader zette Joop de slagerij van zijn ouderlijk huis voort. Tot de vriendenkring van Joop Cohen  behoorden onder andere Piet van Zoeren, Bas van Zoeren, Reijer van Triest, Cozijn Wulfsen, Otto Ottens, Jan Westerink (de bakker), Sicco de Jong en Mien de Jong-Westerink. In zijn jonge jaren was Joop Cohen actief lid van de gymnastiekvereniging Sport Staalt Spieren (S.S.S.). Hij behoorde in 1917 tot de oprichters van deze vereniging.

       
Gehaktballen
In de slagerswinkel van de familie Cohen kon de Joodse bevolking van Elburg kosjer vlees kopen. De runderen werden op het Elburger slachthuis onder toezicht van de rabbijn ritueel geslacht. De slagerij van Cohen bleef open tot de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog. Na de Sabbat maakte Joop Cohen gehaktballen, in Elburg beter bekend onder de naam “pikballen”. Veel Elburgers kochten op zaterdagavond deze lekkernij bij slager Cohen. De gehaktballen kostten een kwartje per stuk.

Onderduikperiode in Elburg
Nadat de Duitsers op 10 mei 1940 ons land binnenvielen, heeft Joop Cohen, samen met enkele anderen, nog geprobeerd om te vluchten naar Engeland. Maar dat lukte niet meer, waarna hij snel terugkeerde naar zijn (oude) moeder in Elburg. Op 15 april 1942 stierf Sara Cohen-van Hamberg, de moeder van Joop. Betje van Engel-Cohen mocht slechts met speciale toestemming van de Duitse bezetters de begrafenis van haar moeder bijwonen. Kort daarna werd het echt gevaarlijk voor de Joodse bewoners. De eerste Joden werden medio 1942 opgepakt en naar de werkkampen afgevoerd. Andere Joden doken onder.

Joop Cohen zag bijtijds in dat onderduiken noodzaak was om te overleven. Aanvankelijk sliep hij ’s nachts bij de familie B. Bosman in de Schapesteeg. Daarna dook hij ongeveer vier maanden onder bij zijn vriend Cozijn Wulfsen aan de Bas Backerlaan. Maar toen er moeilijkheden ontstonden in de relatie tussen Wulfsen en zijn echtgenote, werd er voor Joop Cohen snel een ander adres gezocht. Hij dook onder bij Hendrik en Trijntje Westerink, een ongetrouwde broer en zus, die in het pand Westerwalstraat 33 woonden. Het was een relatief veilig adres omdat er geen kinderen verbleven die mogelijk in hun onschuld hun mond voorbij konden praten.

            
Veiligheid
Aangezien de ondergrondse van Elburg niet helemaal zeker was ten aanzien van de veiligheid van Joop Cohen, bedacht ze een list. Het gerucht werd verspreid dat Joop Cohen overleden was. Hij zou (al) begraven zijn op de Joodse begraafplaats op de wallen. Het pas geopende graf was voor het oog (nog) duidelijk zichtbaar. Maar slechts enkelen in Elburg wisten dat het een schijngraf was. Op deze plek waren wapens begraven van de verzetsgroep onder leiding van Piet Vercouteren. Op het moment dat de Elburgers in de veronderstelling leefden dat Joop Cohen dood was, zat hij ondertussen veilig in het pand aan de Westerwalstraat. En de ondergrondse had een veilige plek voor de wapens. Daarmee waren twee vliegen in één klap geslagen.

Gevaar
Joop zat overdag op een zolderkamertje. Vanuit het dakraampje kon hij uitkijken over de Beekstraat en zijn eigen huis zien. Bij gevaar verschuilde hij zich in een kleine ruimte onder de trap. Wanneer er geen gevaar was, wandelde Joop Cohen ’s avonds in het donker een stukje over de wal of in de steeg. Slechts één keer heeft een Elburger hem opgemerkt. Schilder Manus van Wezep liep Joop Cohen bij toeval tegen het lijf. Hij heeft het geheim gedurende de Tweede Wereldoorlog echter aan niemand verteld. Zelfs niet aan zijn eigen vrouw, omdat Van Wezep wist hoe gevaarlijk deze kennis kon zijn. Onder de Elburgers waren overigens wel vermoedens dat Joop Cohen ergens in de binnenstad zat ondergedoken.

Joods werkkamp
Joop Cohen was overigens in 1942 vrijwillig op de bus gestapt om zich voor een Joods werkkamp te melden. [Jacob Vecht, Moos Vecht, Barend de Hond en zijn zoons Jacob en David hebben zich in augustus 1942 wel gemeld. Zij werden te werk gesteld in het Rijkswerkkamp De Wite Peal te Sint Johannesga in Friesland]. In Wezep bedacht Joop Cohen zich. Hij vertrouwde het niet, stapte uit en nam de eerstvolgende bus richting Elburg. Nog dezelfde dag dook hij onder in zijn geboorteplaats Elburg.


Grote verandering
Na de Tweede Wereldoorlog veranderde het leven van Joop Cohen behoorlijk. Zijn moeder was in 1942 gestorven. Zijn zuster Betje (Betsie) van Engel-Cohen trok met haar dochter Sonja bij hem in. Betje en Sonja hadden de oorlog overleefd door tijdig in Goor onder te duiken. Echtgenoot en vader Mozes van Engel was al in 1935 in Goor overleden. Sonja vertrok in 1947 voor studie en werk naar Amsterdam. Haar moeder bleef wonen bij haar broer Joop.

Naoorlogse jaren
De winkel van de familie Cohen aan de Beekstraat 51 ging na de oorlog niet meer open. Joop Cohen ging in de veehandel. Maar eigenlijk was Joop voor de handel niet hard genoeg. Zijn eerlijkheid en netheid stonden hem daarbij soms in de weg. Joop had ondertussen geleidelijk enige afstand genomen van de Joodse religie. De handel in varkens (onreine dieren) was daarom voor hem niet bezwaarlijk. Zo nu en dan at Joop Cohen met zijn vrienden wel eens een karbonade. En ook op zaterdag deed Joop zijn werk. Op latere leeftijd kwam hier toch weer verandering in. Joop bezocht van tijd tot tijd (vooral tijdens de Joodse feestdagen) de synagoge te Zwolle. Opvallend was de grote Bijbelkennis van Joop Cohen. Tijdens zijn onderduikperiode bij de familie Westerink had Joop slechts de beschikking over één boek: de Bijbel. Door regelmatig in de Bijbel te lezen kon Joop zijn tijd vullen.

Door veel mensen werd Joop Cohen vaak aangesproken met Cohen de Jood. Dat stoorde hem, omdat het stigmatiserend overkwam. In mentaal opzicht kwam Joop Cohen niet ongeschonden uit de oorlog. De voortdurende angst tijdens zijn onderduikperiode gaf spanningen en trauma’s. Joop maakte op zijn omgeving een zenuwachtige en onrustige indruk. Joop ondervond hoe moeilijk het was om als Jood na de Tweede Wereldoorlog in Nederland te moeten leven. Het contact met de familie Westerink bleef bestaan. Regelmatig bezocht Joop Cohen de bewoners van zijn voormalige onderduikadres aan de Westerwalstraat. Trijntje Westerink en haar broer Hendrik bleven een speciaal plekje in het hart van Joop Cohen houden.

Overlijden in 1974
Betje Cohen stierf op 28 mei 1972 (15 Siwan 5732) op de leeftijd van 83 jaar. Ze werd op 31 mei begraven op de Joodse begraafplaats te Goor. Na de dood van zijn zuster Betje (in 1972) ging het minder met Joop Cohen. Hij werd ziek en werd in januari 1974 opgenomen in een ziekenhuis te Zwolle. Daar bleek dat Joop een ongeneeslijke vorm van maagkanker had. Zijn vriend Kornelis Fikse bezocht hem daar regelmatig. Op 26 maart 1974 kwam er een einde aan het leven van Joop Cohen. Hij werd op vrijdag 29 maart begraven op de Joodse begraafplaats te Elburg. Zijn vriend Jan Westerink (Jan de Bakker) sprak op de begraafplaats enkele bemoedigende woorden. Op de grafzerk van Joop Cohen is in het Hebreeuws de volgende tekst aangebracht: Hier rust Jozef Cohen, zoon van de rabbi Joël, en de naam van de moeder was Sara. Moge zijn ziel gebonden zijn in het bundeltje der levenden.

 

HENDRIK EN TRIJNTJE WESTERINK
Hendrik en Trijntje Westerink woonden in het ouderlijk huis aan de Westerwalstraat. Hun ouders waren Hendrik Westerink (1848-1938) en Keetje Westerink-Westerink (1848-1915). Het echtpaar Westerink kreeg zeven kinderen waarvan er twee op jonge leeftijd zijn overleden. Oudste zoon Jacob was eerst visser. Later werden Jacob Westerink (1878-1948) en zijn vrouw Jannetje Zwep weesvader en weesmoeder op het Hervormd Weeshuis aan de Noorderkerkstraat. Jongste zoon Jacobus (1886-1966) trouwde met Riekje Deetman. Uit dit huwelijk werden twee zoons geboren: Hendrik en Gerrit Jan. Na de dood van zijn vrouw trouwde Jacobus Westerink met Antonia Endedijk. Hendrik Westerink werd op 3 juni 1881 geboren. Hij viste op de pluut (EB 41) van zijn vader voornamelijk met zijden botnetten.

Hendrik Westerink had in Elburg de bijnaam De Tobias. Hendrik was vele jaren ouderling in de Hervormde kerk van Elburg. Hij was een godvrezende man. Zijn zuster Trijntje werd op 28 november 1883 geboren. In haar jonge jaren heeft zij gediend bij een dominee op Urk. In de weekenden kwam ze met de boot naar Elburg, tenzij het heel slecht weer was. Tijdens de oorlog hebben Hendrik en Trijntje Westerink bijna drie jaar onderdak geboden aan Joop Cohen. Op de zolder van hun huisje had Joop een slaapkamertje. Vanuit hun geloofsovertuiging deden Hendrik en Trijntje wat van hen werd gevraagd. Hendrik Westerink stierf op 14 december 1966. Zijn zuster Trijntje overleed op 19 januari 1969 in het verzorgingshuis De Wendhorst te Heerde.

       
ONDERDUIKADRES BIJ FRANK VAN LOO
Mijn moeder is twee keer getrouwd geweest. Haar eerste huwelijk was met Jan Coenraad Seijbel. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren. Haar tweede huwelijk was met Frank van Loo. Ook uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren. Ik ben geboren in 1919, en was de jongste uit het gezin. Mijn ouders hadden een boerderij in de Westerwalstraat. We hadden meestal zo’n twaalf koeien. We hadden een handel in melk. We brachten de melk naar de klanten in de stad, maar de mensen kwamen de melk ook wel bij ons van huis halen. Vrijwel alle melk werd verkocht aan onze klanten in de stad. Soms kwamen we zelfs melk tekort. Dan moesten we er nog zo’n dertig liter van de fabriek bij kopen.

De familie Cohen was een vaste klant van ons. Maar dat betekende dat wij ook klant bij slagerij Cohen waren. Iedere vrijdagmiddag, vlak voor de sabbat, kwam Joop Cohen bij ons een stukje vlees brengen. Dat was vaak een mooi stukje vlees zonder al te veel vet. Op een keer kwam Joop bij ons vragen om te mogen onderduiken. Maar mijn moeder durfde het niet aan omdat er bij ons in de stal zoveel klanten over de vloer kwamen. Joop heeft naderhand een onderduikadres gekregen bij Hendrik en Trientje Westerink, iets verderop in de Westerwalstraat. Mijn moeder was daar niet van op de hoogte. Daar is ze pas na de oorlog achter gekomen. Joop Cohen vertelde mijn moeder toen dat hij soms achter de deur had gestaan terwijl mijn moeder melk bracht bij de familie Westerink. Ze had er niets van gemerkt.
Bron: Dina Engeltjes-van Loo (1919-2014)

ILLEGALE KRANTJES
Joop Cohen zat eerst ondergedoken bij Cozijn Wulfsen aan de Bas Backerlaan. Daarna kwam hij bij Hendrik en Trijntje Westerink terecht. Daar is hij lang geweest. Bij Hendrik en Trijntje werden in die tijd (onopvallend) illegale krantjes bezorgd zoals Strijdend Nederland en Trouw. Dat heeft ook meegespeeld om dit adres te benaderen. Het verzet wist dat het hier om betrouwbare mensen ging. Ook bij ons thuis werden die illegale blaadjes door de deur gedaan.

Joop kon in feite alles bij ons horen. Op de bovenverdieping was een dun wandje met kieren. Maar wij wisten natuurlijk niet dat Joop Cohen pal naast ons zat. Moeder heeft het wel geweten. Zij is op een keer op een onverwacht moment bij Hendrik en Trijntje binnen gekomen. Joop zat toen aan tafel. Moeder was daar van geschrokken, maar ze heeft er tegen ons nooit iets over gezegd. Niemand mocht het weten, want dat was heel gevaarlijk. We hoorden dat pas na de oorlog.
Bron: Gerda van Reen-Westerink (1928), ‘t Harde

   
YAD VASHEM
Hendrik Westerink (De Tobias) en zijn zuster Trientje hebben tijdens de oorlog Joop Cohen onderdak gegeven. Die mensen hebben een grootse daad verricht. Zij hebben uiteindelijk het leven van Joop Cohen gered. In Spreuken 10 vers 7 staat: De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot een zegen zijn. En in de Talmoed staat dat iemand die het leven van een naaste redt, ten eeuwigen dage een plaats bij de Heere zal hebben. Hendrik en Trientje Westerink hebben recht op een Yad Vashem onderscheiding. In Jesaja 56 vers 5 staat: Ik zal hun ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven. Een eeuwigen naam zal Ik aan een ieder van hen geven die niet uitgeroeid worden. Yad betekent hand en Vashem kan worden vertaald met naam.
Bron: ds. Cornelis Balk (1931), Tholen

LIST
In de oorlog moest Joop Cohen onderduiken. Hij vond eerst onderdak bij zijn vriend Cozijn Wulfsen aan de Bas Backerlaan. Door huwelijksproblemen van het echtpaar Wulfsen moest Joop echter naar een ander adres. Hij kreeg onderdak aangeboden bij Hendrik en Trientje Westerink aan de Westerwalstraat. Bij deze ongehuwde broer en zuster was Joop (relatief) veilig, omdat er in dat pand geen kinderen aanwezig waren. Toen de situatie na verloop van tijd toch niet helemaal veilig leek, bedacht de verzetsgroep in Elburg een list. Het gerucht ging dat Joop Cohen dood was. Hij zou begraven zijn op de Joodse begraafplaats op de wal. Het nog maar kort geleden gegraven graf was op het oog duidelijk zichtbaar. Maar slechts enkelen in Elburg wisten dat het een schijngraf was. Op deze plek waren wapens van de Elburger verzetsgroep in kisten begraven. Doordat de Elburgers in de veronderstelling waren dat Joop Cohen dood was, zat hij veilig in het pand aan de Westerwalstraat. En de ondergrondse had gelijktijdig een veilige plek voor de wapens.
Bron: Aart Jansen (1917-2010)

BUREN
Tijdens de oorlog hadden mijn ouders spullen van de familie Cohen in bewaring. Het waren onze buren. Ik herinner me dat we kapokken bedden van ze hadden. En een aantal pakken van Joop Cohen. Die hingen gewoon bij ons in de kast. Mijn vader had maar één pak. Dus die paar extra pakken vielen niet op. Toen Joop Cohen na de bevrijding zijn pakken weer ophaalde, bleek dat zijn rijbewijs nog in één van de jasjes zat. Daar zijn mijn ouders toen wel van geschrokken. Het had zomaar verkeerd kunnen aflopen. Mijn oudste zuster Heintje ging op zaterdagmorgen regelmatig bij de familie Cohen de kachel aanmaken. Dat mochten ze zelf op de sabbat niet doen. Moeder kocht overigens niet vaak vlees bij Cohen. Ze was voornamelijk klant bij slager Van Zoeren. Juffrouw Vecht woonde aan de Beekstraat. Zij haalde nog wel eens botjes bij ons thuis die mijn vader had gevangen. Die kocht ze voor haar pensiongasten in Nunspeet.
Bron: Grietje Westerink-Goosensen (1926)