Jan en Anna van de Wetering

DE OORLOG
Jan van de Wetering (1926-2022) en zijn vrouw Anna van de Wetering- Broekhuizen (1927-2021) woonden vele jaren in hun huis aan de Havenkade. Daar hebben ze altijd met heel veel plezier gewoond. Maar beiden zijn in de binnenstad geboren. Jan groeide op in de Van Kinsbergenstraat 6. Zijn vader was vele jaren badmeester en was daarnaast, samen met zijn vrouw, als schoonmaker actief op het (aangrenzende) Instituut Van Kinsbergen. Anna woonde met haar ouders in de Westerwalstraat. Haar vader Hannes Broekhuizen was, samen met haar broer Lub, visserman op de botter EB 64. Jan en Anna hebben in hun jonge jaren de oorlog heel bewust meegemaakt. Beiden werden in 2015 uitgebreid geïnterviewd door Gerda Kuiper. Hun verhalen over de oorlog staan hieronder samengevat.

   
Spertijd
Jan: ‘Aan het eind van de oorlog was het verboden na acht uur ’s avonds naar buiten te gaan. Maar een paar jongens uit de steeg zaten gewoon buiten; dat liep daar niet zo in de gaten. Ook gingen ze soms stiekem naar de dijk. Dan gingen ze in het gras liggen om te kijken naar de geallieerde vliegtuigen die overvlogen richting Duitsland. Ik was toen nog jong en wilde dat ook wel eens zien. Jan Engeltjes die wat ouder was dan ik zei: ‘Kom maar op. Ga mee!’ In de steeg lag een ladder van een schilder en die hebben ze onder mijn slaapkamerraam gezet.

Zo kon ik naar buiten klimmen en kon ik ook naar de vliegtuigen kijken. Mijn ouders hadden niks in de gaten. En dat was maar goed ook, want het was gevaarlijk om na 8 uur ‘s avonds naar buiten te gaan; je kon door de Duisters opgepakt worden. De Duitsers, over het algemeen wat oudere soldaten, liepen wel wacht door de stad maar ze keken niet zo nauw. Ze waren niet zo streng. We hadden geen last van hen’. Anna: ‘In de Westerwalstraat zaten de mensen na 8 uur ‘s avonds gewoon buiten in de tuin. De Duitsers liepen na aflossing van de wacht op het Zonnebad altijd over de wal naar het Bagijnendijkje, waar ze in een particulier huis geïnterneerd waren. Dan staken ze de hand op en groetten ons’.

Duitsers bij het Zonnebad
Jan: ‘De Duitsers die gestationeerd waren bij het Zonnebad hadden een soort wachttorentje gebouwd. Zo konden ze de binnenkomende vissers in de gaten houden. De vissers die een zooitje paling onder de maat aan boord hadden, werden niet aangepakt. Dat deden rechercheurs, die waren ingehuurd om te controleren. Dat waren gewone Hollanders uit Zwolle, die voor de Duitsers werkten. Wij zeiden dat het NSB’ers waren. Of dat echt zo was weet ik niet zeker.’ Anna: ‘Aan de Havenkade 24 lag mijn nichtje Iet Jansen op bed. Zij had iets met haar heupen en lag in een gipsbroek. Als het mooi weer was, deden we het raam omhoog. Dan konden de kinderen met haar spelen. Op een dag kwam een Duitse soldaat van het Zonnebad langs en gaf haar een reep chocola. Mijn tante was een beetje kwaad dat die Duitser dat deed. Maar de soldaat klopte haar op de schouder en zei dat hij thuis net zo’n meisje had. Er zat geen kwaad bij’.


Contacten met de Duitsers
Jan: ‘Als mijn vader naar het zwembad ging en langs en de wachttoren kwam, maakte hij een praatje met de Duitsers. Die vertelden hem dat ze met hun verrekijkers mijn vader konden zien zitten op de bank in het zwembad. Er werd wel over gepraat dat mijn vader met Duitsers sprak, maar hij zei altijd: ‘Als zij met je gaan praten kun je toch niet omdraaien en weglopen?’ Jan herinnert zich dat zijn moeder eens eieren heeft moeten bakken voor de Duitsers. Er woonde een groep Duitsers in het Instituut. Waarschijnlijk een groep soldaten op doortocht. Zij hadden eieren en wilden dat moeder Van de Wetering ze voor haar ging bakken. Dat durfde ze niet te weigeren. Je had het maar te doen of je nou wilde of niet. ‘Toen die Duitsers eenmaal in ons huis waren geweest, moesten wij de radio, die we niet hadden ingeleverd, zien kwijt te raken. Ik heb hem in een kruiwagen gezet, er een heleboel oude kleden en meer rotzooi erover gelegd en zo ben ik naar de haven gelopen. Bij Anton Verdonk, de meubelmaker, hebben ik toen de radio verstopt’.

WA-ers in Elburg
Jan: ‘Het was dus redelijk rustig tijdens de bezetting. Maar soms gebeurde er wel iets… Op een dag kwamen een WA-groep uit kamp Oldebroek naar Elburg. Ze werden door een grote groep Elburger mannen op de Vischmarkt opgewacht, waarna een knokpartij ontstond. Die WA-ers kregen en flink van langs en gingen er vandoor. Men verwachtte dat de Duitsers hierna een razzia zouden doen, maar dat is niet gebeurd. In het algemeen waren de Duitsers in Elburg dus niet zo streng, maar desondanks hebben er aan het eind van de oorlog enkele dramatische gebeurtenissen plaats gehad.

Dreigende situatie in Elburg
Jan: ‘In september 1944 werden alle vissersschuiten die in de haven lagen door de Duitsers gevorderd en de vissers moesten deze naar Stavoren brengen. De vissers wilden niet meewerken. Ze hebben toen een schuit dwars in de haven gelegd, aan de Kop van ’t Ende. Een groot aantal vissers dook onder. Ze verscholen zich niet maar hielpen de boeren met aardappels rooien. De gezinnen van die vissers, in het bijzonder die aan de haven woonden, gingen weg omdat er een dreigende sfeer was. Sommigen bleven weg, maar er waren er ook die ’s nacht thuis sliepen. Ook het gezin van Anna ging overdag naar een nicht in Oostendorp. Omdat Joop in zijn eigen bed moest slapen, gingen ze ‘s nachts terug naar hun huis in de Westerwalstraat.

   
De Duitsers dreigden enkele vissers dood te schieten. Dominee Olthuis en de heer De Boer hebben nog geprobeerd de vissers over te halen om terug te komen, maar de vissers weigerden dat. Uiteindelijk werden, dankzij de tussenkomst van iemand van buiten Elburg, de schuiten niet gevorderd en kwamen de vissers weer terug naar Elburg.’ Anna: ‘Zaterdagsnachts en ’s zondags gingen de vissers nooit het water op. Bij het Neerlands Bergje stond een boom die schuin boven de gracht hing. Daaronder lag een roeibootje. Als er door de ondergrondse werd doorgegeven dat er een razzia zou komen, gingen alle mannen uit Westerwalstraat naar de gracht. Eén man zette hen dan met het roeibootje over en dan liepen ze over de Kerkdijk naar een boer in Doornspijk, waar ze onderdak kregen.

Collaborateurs
Evenals overal in Nederland waren ook in Elburg verzetsstrijders, onderduikers ,mensen die onderduikers in huis hadden, collaborateurs en NSB’ers. Anna: ‘Sommige middenstanders hadden door de oorlogsomstandigheden geen inkomen meer. Door aan de Duitsers te leveren of diensten te verlenen, kwam er weer brood op de plank. Wij noemden hen ‘brood-NSB’ers’. Het waren de beroerdsten niet. Maar na de bevrijding werden ze wel opgepakt en hebben ze in een strafkamp gezeten. Het was heel bijzonder dat sommige ondergedoken Joodse kinderen gewoon naar school gingen en zelfs op straat speelden. Ik kan me ook nog herinneren dat een familie in de Westerwalstraat het haar van hun onderduikmeisje rood geverfd had. De oorlog hebben we eigenlijk geen angstige tijd gevonden; daarvoor waren we nog te jong. In Elburg werd niet gevochten. Wel vlogen er veel vliegtuigen over en soms stortte er een in het IJsselmeer neer. Als mijn vader aan ‘t vissen was, waren we wel bang. Er is eens een schuit (EB 67) gezonken. Een lichtkogel was dwars door de schuit gegaan, waardoor deze zou ging zinken.

Een zoon van Van de Wetering, die mijn leeftijd had, raakte daarbij gewond aan zijn been. Ze hebben hem toen aan de mast vastgebonden en zo is hij gered. Hij heeft lange tijd thuis in een bed voor het raam gelegen. Wij gingen wel eens bij hem op bezoek. Gebrek aan voedsel hebben we niet gehad, maar het was wel moeilijk om aan eten te komen. Er kwamen hier in de tijd van de Hongerwinter veel mensen uit het westen die op voedseltocht naar het oosten gingen. ‘Trekkers’ werden ze genoemd. Een neef uit Alkmaar kwam in die Hongerwinter bij ons in huis. Hij had schurft. Dat was heel erg. Dan werd niet alleen hij, maar werden wij ook gewassen met een speciale zeep die vreselijk stonk’.

Slag om Arnhem
Tegen het eind van de oorlog had de slag om Arnhem plaats. Op last van de Duitsers moesten de inwoners evacueren. Meestal lopend, trokken ze vooral naar plaatsen op de Veluwe. Zo kwamen ook in Elburg enkele honderden vluchtelingen. Jan hielp de evacuatiedienst met het vinden van onderdak voor die mensen. Hij ging ‘s avonds bij Elburgers langs om te vragen of ze ruimte hadden. Er gebeurden ook wel vreemde zaken bij het toekennen van woonruimte. Als de evacuatiedienst dacht dat er ergens een kamer vrij was, dan waren de Elburgers verplicht die afstaan aan de vluchtelingen. Anna: ‘Een huis aan de haven (mijn geboortehuis) had een kamer, een keuken en een slaapkamertje. Twee vluchtelingen, oudere mensen, kregen toen de kamer en de bewoners zelf moesten in dat kleine keukentje bivakkeren.

Mijn zus was net getrouwd en woonde in een huis in de Noorderkerkstraat. Het was een klein huisje met een keukentje waarin een bedstee en een slaapkamertje. Zij kregen twee meisjes van twintig jaar in hun huis. Die sliepen in het splinternieuwe bed van het jonge echtpaar, dat zelf in de bedstee moest slapen. Alle vluchtelingen moesten eerst ‘gereinigd’ worden. Dat gebeurde in de Ambachtsschool aan de Beekstraat 55. ‘Reinigen ’was een behandeling tegen hoofdluis en vlooien. Na deze behandeling kreeg men als bewijs een papier mee. Maar die twee meisjes waren niet gegaan en hadden dat papier verscheurd. Toen mijn zus en haar man de volgende ochtend thuis kwamen, zagen ze dat hun nieuwe bed, het beddengoed en zelfs de sprei van hun bedstee onder de vlooien zat. Mijn vader was zó kwaad over de gang van zaken dat hij zijn beklag heeft gedaan bij Veninga, de evacuatiecommandant.’

Onderdak
Jan: ‘Op een zaterdagavond kwam Veninga, die in het gemeentehuis tegenover onze woning werkte, met de mededeling: ’ Ik heb hier een paar jonge mannen, die helemaal op de fiets vanuit uit Den Haag zijn gekomen. Ze zijn op voedseltocht naar het oosten van het land. Kunnen ze bij jullie slapen?’ De jongens hebben twee nachten bij ons onderdak gekregen. Achter hun fiets hadden ze een klein karretje. Mijn broer Bertus heeft nog een groter karretje voor hen gemaakt, zodat ze meer konden meenemen. Maandagochtend zijn ze heel vroeg vertrokken voor hun verdere zoektocht naar eten. Eén van die mannen, Jan Zeegers, kwam twee weken later met zijn vrouw en een klein dochtertje weer bij ons aan om onderdak te vragen.

Zijn vrouw was in verwachting en het ging niet goed met haar, want in Den Haag was hongersnood. In die tijd hadden we ook in Elburg ook niet veel te eten. We leefden van de ene dag in de andere en hadden voor hen niet genoeg te eten. De evacuatiedienst heeft ervoor gezorgd dat ze voedsel kregen. Achter de school stond een gebouwtje: een hok dat diende als opslagplaats voor het Instituut Van Kinsbergen. Dat hebben we ontruimd, schoongemaakt en er een kachel en een mooi ledikant in gezet. Zo konden ze daar prima wonen, alhoewel het natuurlijk niet ideaal was want er was geen stromend water of een wc. Op een gegeven moment kwam een Duitser kijken waarvoor dat gebouwtje diende. Toen ontdekte hij dat er een gezinnetje in woonde. Hij riep het echtpaar bij zich en nam hen mee naar een woonhuis in de Jufferenstraat, waar een oudere vrouw en haar dochter woonden. Hij belde aan en nadat hij gezien had dat er genoeg woonruimte was, zei hij tegen de bewoonsters dat het echtpaar en hun kind bij hen onderdak moesten krijgen.


De bewoonsters van het huis werden dus door de Duitser gedwongen vreemden in huis op te nemen. Eigenlijk was dat voor hen heel erg: zij leefden altijd al wat teruggetrokken. Het was wel heel bijzonder dat een Duitser onderdak voor Nederlanders regelde. Maar hij vond het onverdraaglijk dat het echtpaar zo moest leven in dat hok. Zoals Anna al eerder vertelde: de Duitse bezetters in Elburg waren zo slecht nog niet. De vrouw van Jan Zegers is bevallen in het noodziekenhuis aan de Zwolse weg, dat was ingericht in de huishoudschool.’

Voedseltekort
In Elburg werd niet echt honger geleden, maar het werd steeds moeilijker om aan eten te komen. Om de bevolking van voedsel te voorzien, was bij het slachthuis een gaarkeuken ingericht. Anna: ‘Daar gingen veel mensen heen, maar wij niet want we hadden genoeg ruilhandel in de vorm van vis. Er was wel gebrek aan allerlei dingen: er was bijvoorbeeld geen zeep meer te krijgen. Ik weet nog dat mijn moeder de was met shampoo deed. Alles rook lekker!’ Aan het eind van de oorlog vlogen, vooral ‘s nachts, veel geallieerde bommenwerpers over die richting Duitsland gingen.

Voor die bommenwerpers uit vlogen zgn. nachtjagers. ‘Toen was het wel spannend. In onze keuken was een schoorsteen en dan hoorde je dat geluid van de jagers heel goed. Wij kinderen maakten daar wel een beetje misbruik van. Dan zeiden we: ‘Ach, mogen we blijven zitten tot die jagertjes weg zijn want het is angstig’ Zo probeerden we wat langer op te blijven.’ Jan: ‘Ik heb al verteld dat ik met de jongens uit de steeg naar de dijk ging om naar die vliegtuigen te kijken. Een mooi gezicht aan de hemel: al die zoeklichten die de Duitsers op de vliegtuigen richtten. De bommenwerpers kwamen met een heel groep tegelijk overgevlogen en dat maakte een enorm lawaai’.

Bevrijding
Een groot deel van Nederland was al bevrijd , de Duitsers waren uit Elburg vertrokken en de vlaggen hingen uit, toen op een dag vanuit Doornspijk een tiental gearresteerde Duitsers de stad inkwam. Zij hadden zich overgegeven en zouden weggevoerd worden. Met de handen in de nek kwamen ze via de Goorpoort langs de Beekstraat. Daar stonden ze stil. Anna: ‘In de Beekstraat woonde de familie Van Leijen, die in de oorlog twee Joodse onderduikkinderen had: een jongen en een meisje. Mevrouw Van Leijen zat op de stoep toen die Duitsers langs kwamen. De onderduikkinderen waren ook op straat. Een soldaat zei dat hij zo’n dorst had en vroeg om water. Mevrouw Van Leijen gaf het meisje een glas water, liep met haar mee en zei toen tegen die Duitser: ’Jullie hebben dit meisje vervolgd en kijk, nu brengt zij jou een glas water’. Op 19 april 1945 kwamen de Canadezen met tanks en jeeps de stad in. Nu was Elburg echt bevrijd. Na de bevrijding werden overal in het land vrouwen, die iets met een Duitser hadden gehad, opgepakt. Zo ook in Elburg.

Er werd bekend gemaakt wie dat waren en op de Vischmarkt werden onder veel bekijks hun hoofden kaalgeschoren. Anna: ‘De bevrijding werd uitbundig gevierd. In de feestzaal van het ‘Scheepje’ werd gedanst en overal waren versierde bogen in de straten, ook in de Westerwalstaat. Mijn kaalgeschoren buurmeisje woonde in de Ellestraat, maar er was een achteruitgang in de Westerwalstraat. Ze mocht niet meedoen met het feest in de Ellestraat. Toen zei een buurvrouw uit onze buurt: Meid kom op! Je hebt je verdiende straf gehad; je doet met ons mee!. Na de capitulatie liepen er opeens veel mannen met een oranje band om de arm door Elburg. Die hoorden bij de ondergrondse. Tot mijn verbazing ook een neef van me die maar een ietsje ouder dan ik was. Heb ik nooit geweten. Toen bleek ook dat de wijkverpleegster met haar fiets heel veel Joodse kinderen en vrouwen weggebracht heeft’.