Willy Schenk-Amptmeijer (1935)

Op een zonnige morgen op 6 maart 2025 mocht ik te gast zijn bij Willy Schenk-Amptmeijer. Op de gevel van haar knusse woning aan de Bas Backerlaan 7 is een emaille bordje aangebracht waarop staat: Joh. Schenk Manufacturen Het vraaggesprek vond plaats vier dagen voor Willy’s negentigste verjaardag.

Ik was vijf jaar toen de oorlog uitbrak. We hadden een gezin bestaande uit mijn ouders Gerrit Amptmeijer (1899-1974) en Frederika Willemina Würsten (1895-1974) en hun kinderen Wim (1927-2013), Betsy (1928) en Willy (1935). We woonden in het pand Ellestraat 40, tegenover onze grootouders Gerrit Jan Amptmeijer en (zijn tweede vrouw) Beertje Deetman (Ellestraat 39). Opa Amptmeijer was eerder gehuwd geweest met Berendina Westerink, een zuster van Jacob Westerink (Jaap van Dirk).

   
Ik vond de oorlogsjaren een angstige tijd. Ik was altijd bang als er veel vliegtuigen in de lucht waren en er Duitse jagers de lucht in gingen om deze geallieerde bommenwerpers te beschieten. Er gold een avondklok. Vanaf acht uur mocht je niet meer buiten zijn, maar opa Amptmeijer trok zich er soms niets van aan. Mijn vader zat dan in een donkere kamer op een fiets met een dynamo en een lamp, waardoor we toch nog een beetje licht hadden. En vader ging regelmatig naar De Haere om stobben te rooien om in onze kachel te stoken. Met een karretje van Aart van Triest (Aart van Frank) vervoerde hij de stobben naar huis. Ik herinner me nog heel goed dat een groep WA-ers uit Kampen in Elburg voor onrust zorgde. Het mondde uit in een grote knokpartij. Ik zie Stoffels nog lopen. Die ging er op af met een bezem.

Er was een tekort aan veel dingen. Alles was bijna op de bon. Als we kruidenierswaren haalden in het winkeltje van Hanna van Triest (Hanna van Barend) moesten we altijd bonnen inleveren. Toen mijn schoenen op een keer versleten waren, kreeg ik een paar schoenen van een buurmeisje. Het brood was ook niet lekker. Het was van dat vieze, grijze brood. Onze buren aan de andere kant van de steeg was de familie Bossink. Dat waren hele goede mensen. Bossink had een kruidenierszaak. Daar heeft mijn zuster Betsy nog zes jaar gewerkt als winkelmeisje. Aan het eind van de oorlog kreeg Bossink een Joods echtpaar als onderduikers. Dat was de familie Rimini. Die moesten vluchten uit het Verscholen Dorp bij Vierhouten. Die man had in Amsterdam een kruidenierswinkel. Ze hadden ook een zoon.

Op een keer kwam vader in huis, net op het moment dat we wilden gaan eten. Hij had een man met een karretje op straat zien lopen die op zoek was naar voedsel. Mijn vader nam hem in huis. We aten die dag bieten. De man bleek opticien te zijn in Utrecht en heette Van den Bergh. Hij was zo dankbaar dat hij met opgeheven handen hardop bad. Zoiets vergeet je nooit meer. We hadden bij ons in huis in het laatste oorlogsjaar vier evacuees. Het was een Rooms-katholiek gezin uit Arnhem: een vader, een moeder, een dochter en een zoon Frans. Toen mijn broer Wim difterie kreeg, werden de evacuees ondergebracht bij Hendrik Vinke, op de hoek van de Ellestraat en de Smedestraat. Maar Frans mocht bij ons blijven. De evacuees moesten weg omdat difterie heel besmettelijk was. Dat katholieke gezin ging regelmatig naar de Rooms-katholieke samenkomsten, die in het Lokaal aan de Bloemstraat werden gehouden. Tijdens de oorlog ging ik naar de christelijke lagere school aan de Bas Backerlaan. Mijn vaste vriendin was Trientje Ruijs, een dochter van schoenmaker Gerhardus Ruijs uit de Vischpoortstraat. Trientje had hele lieve ouders. Ze waren arm, maar de sfeer was er altijd heel goed.


Toen ik een keer met Trientje naar school liep, zag ik een bestelauto in de Bloemstraat staan. Daar werd een Joodse man ingeduwd. Later bleek dat de drie broers van de familie Beem die dag waren opgehaald. Een drama was de dood van Jan Lebbing, een dag voor de bevrijding van Elburg. Jan was een broer van tante Trien, die met ome Jaap Schenk was getrouwd. Jan Lebbing was actief bij de ondergrondse. Hij was het wachtwoord vergeten. In paniek is hij toen doodgeschoten door iemand uit zijn eigen groep. Het was een groot drama.

De bevrijding kan ik me nog heel goed herinneren. De tanks van de Canadezen rolden Elburg binnen. De mensen waren bijna hysterisch van vreugde. Ze klommen op de tanks en kregen sigaretten en chocolade. Kort daarna werden op de Vischmarkt enkele meisjes kaalgeknipt. Ik weet nog dat het zwart van het volk was. Het was heel vernederend. Mijn vader wilde er niet naar kijken. Die zat thuis. Eind augustus 1945, tijdens de Koninginnedag, waren er grote feesten in de stad. Er was een grote optocht met versierde wagens waar paarden voor liepen. Mijn vader had op de straat met kalk een oranje loper in de Ellestraat aangebracht. En er waren in de stad diverse versierde erebogen met dennengroen opgebouwd. Een groep Canadezen zat in de schuur ingekwartierd aan de achterkant van hotel Het Scheepje van Wichert de Vries. Mijn (latere) man Jo Schenk was pas 13 jaar, maar hij kreeg van die Canadezen volop sigaretten. Daar heeft hij al op jonge leeftijd leren roken.

Willy Schenk was getrouwd met Johannes (Jo) Schenk (1932-2000). Uit hun huwelijk werden vier kinderen geboren. Jo Schenk ventte vele jaren met manufacturen in de wijde omgeving van Elburg. Vooral in Hierden had hij aan de boeren goede klanten.

Willem van Norel
Elburg, 6 maart 2025