Rijk Hooghordel

Wij woonden in Doornspijk op huisnummer E 30a. Later werd dit Oude Kerkweg 6. Op het punt waar de Oude Kerkweg bij de Zuiderzeestraatweg uitkomt, begint de Kerkdijk. Vanaf dit punt loopt de dijk naar de voormalige Zuiderzee tot de plek waar ooit een kerk heeft gestaan: de Sint-Ludgeruskerk. Deze werd in 1825 verwoest door overstroming en blikseminslag. Ons huis was voor de oorlog een boerderij met het woongedeelte aan de voorkant, waarachter de deel met een hooizolder. Later werd het woongedeelte opgedeeld in twee stukken, zodat een tweekapper ontstond. Mijn grootouders (van moeders kant) woonden in het ene deel en wij in het andere.

Nakomer
Ik was in ons gezin de nakomer. Ik had een oudere broer en twee oudere zussen. Mijn vader was besteller bij de PTT. We hadden een hele grote tuin, waarvan het grootste deel door mijn vader werd gebruikt voor het telen van allerlei groenten en aardappelen. Ook was er een flinke boomgaard met onder andere appels, peren en pruimen. Mijn vader heeft ook eens tabaksplanten geteeld. De bladeren hingen aan touwen geregen in de schuur te drogen. Later verscheen er een grote doos met onder meer dozen met sigaretten. Elke doos bevatte 100 sigaretten, en het waren heel wat dozen. Af en toe rookte ik stiekem zo’n sigaret, en heb daar dus leren roken. Mijn moeder had een erg zwakke gezondheid en was dikwijls bedlegerig. Af en toe kwam er hulp. Ook de wijkverpleegster kwam regelmatig over de vloer.

       
Oorlogsjaren
Ik werd geboren in 1941 en kan me daarom van de oorlogsjaren niet veel meer herinneren dan een paar voorvallen, die blijkbaar grote indruk op mij maakten. Er waren Duitse officieren bij ons ingekwartierd. Ze hadden de woonkamer, een slaapkamer en een groot deel van onze schuur in gebruik. Ik herinner me dat mijn vader weleens een praatje maakte met zo’n officier. Ook zag ik eens hoe een Duitse militair uit onze voordeur kwam, een eind naar rechts liep, zich bedacht en omkeerde tot de voordeur, zich daar weer bedacht en andermaal naar rechts liep. Ik herinner mij dat we af en toe schuilden voor overvliegende (waarschijnlijk Engelse) bommenwerpers. We waren dan in de slaapkamer van mijn ouders, waar ik onder het bed ging liggen, bang als ik was. Ik herinner me ook nog dat we met een aantal dorpsgenoten rond een grote bomkrater stonden te kijken midden in ons dorp (Doornspijk). Wij hadden een zelfgemaakte opstelling met een door trappers aangedreven fietswiel met een dynamo, die een lampje van stroom voorzag als de elektriciteit weer eens was uitgevallen. Mijn grote broer en zussen zaten om beurten een poos op dat apparaat te trappen.

Soberheid na de oorlog
Zo maar een herinnering van na de oorlog: ik liep met een buurjongen over een smal paadje van school naar huis. Die buurjongen was, denk ik, een paar jaar ouder dan ik. Er kwam een vliegtuig over, en hij beweerde dat er wellicht bommen gingen vallen. We lieten ons in een greppel vallen en bleven daar liggen tot het vliegtuig voorbij was. Dankzij onze grote tuin konden we voor een deel in eigen voedsel voorzien. Er werd veel geweckt voor de winter. De weckkast in de slaapkamer van mijn ouders was meestal goed gevuld. Ook in de grote kelder stonden weckflessen op legplanken. Op de vloer stonden Keulse potten met zuurkool. Melk kochten we af en toe bij de tegenover ons gelegen boerderij. Toch was er ook schaarste. Veel producten waren ‘op de bon’. Mijn vader had als postbode een bescheiden loon. We moesten zuinig leven. Dat betekende onder meer: eerst één boterham met niks, daarna één met beleg en dan weer één met niks.

Toen eens een neefje, wiens ouders een goedlopend boerenbedrijf hadden, bij ons logeerde, begon hij tijdens het eten nietsvermoedend de eerste boterham van beleg te voorzien. Tot afgrijzen van mijn moeder (zij schaamde zich waarschijnlijk voor onze relatieve armoede) maakte ik hem attent op onze gewoonte: eerst eentje met niks. Eten werd gekookt op petroleumstellen en in de winter ook op het fornuis in de keuken, dat tevens diende als verwarming. De brandstof was dan soms hout, maar ook wel steenkool. In de woonkamer stond een kolenhaard. We hadden elektrisch licht, maar geen waterleiding. Buiten stond een pomp, die ’s winters tegen de vorst beschermd moest worden. De wc was in de schuur (hij loosde daar op de gierkelder van de voormalige boerderij). Doorspoelen deden we met een steelpannetje vanuit een emmer water. Billen afvegen gebeurde met oude kranten, die daarvoor door mijn vader in rechthoekige stukjes werden gesneden en aan een spijker hingen. Vaak gebruikte hij daarvoor oude NCRV radiobodes. Maar ik vond het gebruik daarvan niet zo praktisch: te glad papier…