Nel Hoentjen-Jonker (1933)

In de Jufferenstraat 23-25 grensden de kledingwinkels van de broers Jan en Hendrik Jonker aan elkaar. Op de hoek van de Zuiderkerkstraat en de Jufferenstraat 21 was de ambtswoning van de burgemeester. Daar bevindt zich momenteel de entree van restaurant De Haas. Op nummer 27 woonde Johanna Jonker-Berghorst (1864-1951), de weduwe van Willem Jonker (1864-1924) en de moeder van onder andere Jan en Hendrik Jonker. Op de hoek van de Jufferenstraat en de Schapesteeg was de woning van de Joodse familie Wolff (Jufferenstraat 29). Later was hier het notariskantoor gevestigd. Momenteel is het pand eigendom van Ko van Twillert (Ko Kalf).

Jan Jonker (1890-1965) en zijn vrouw Neeltje Jonker-Westerink (1888-1966) hadden twee dochters: Johanna en Chrisje. Johanna was getrouwd met Cor Zoet. Chrisje bleef ongehuwd. De kledingzaken van de broers Jonker waren strikt gescheiden. Jan Jonker was gespecialiseerd in herenkleding. Zijn broer Hendrik had een winkel waar uitsluitend dameskleding te koop was. Zo had hun moeder dat geregeld. Tussen de beide broers veroorzaakte deze strenge afbakening (soms) enige spanning. Hendrik Jonker (1894-1959) was getrouwd met Klazina Geertruida Engel (1898-1976), dochter van Jacob Engel en Fennetje van der Heide. Het gezin bestond uit vier kinderen: Johanna (1923), Willem (Wim) (1926), Fennetje (Fenna) (1928) en Jacoba Peternella (Nellie) (1933).

   
Nel Jonker vertelde op 16 september 2024 vanuit haar woning in Harderwijk haar familieverhaal waarbij de oorlogsjaren centraal staan: Toen ik werd geboren hadden mijn ouders mij Jacoba genoemd. Zo ben ik door mijn vader aangegeven op het gemeentehuis. Maar toen mijn grootmoeder Engel bij ons thuis kwam, was ze enigszins teleurgesteld. Ze had gehoopt dat haar kleindochter vernoemd zou worden naar Nellie, haar dochter die op 17-jarige leeftijd was overleden. Ze heeft toen mijn vader een doos sigaren meegegeven om de naam Peternella alsnog op het gemeentehuis te laten toevoegen in het trouwboekje. En zo gebeurde het dat ik de naam Jacoba Peternella kreeg. Op mijn geboortekaartje hebben mijn ouders de naam Peternella met een vulpen toegevoegd.

Wij zaten als kinderen op het Instituut Van Kinsbergen. Mijn vader vond dat het onderwijs daar beter was dan op de christelijke lagere school aan de Bas Backerlaan. Vader zei altijd: De school is om te leren, vloeken en lelijke woorden leer je wel op straat. Ik zat in de eerste en de tweede klas bij juffrouw Horseling. In dezelfde klas zaten ook twee Joodse meisjes: Betty de Lange van het Bagijnendijkje (die officieel Siebzehner bleek te heten), een stiefdochter van Hartog en Suze de Lange en Kitty Förster uit de Jufferenstraat (die in werkelijkheid Gerda Steinhauer heette). Dat ze in werkelijkheid anders heetten, heb ik pas veel later ontdekt.

We konden alle drie heel goed leren. Het was een soort eer wie de beste leerling in onze klas was. Toen Gerda niet meer op school kwam, had ik een gevoel van opluchting. Er viel een concurrent weg. Maar op dat moment wist ik natuurlijk niet wat er allemaal aan de hand was. Dat tragische nieuws hoorde ik pas vele jaren later. Juffrouw Anna Schapira gaf les aan de kinderen uit de derde en de vierde klas. En meester Hengeveld had de kinderen uit de vijfde en de zesde klas onder zijn hoede. Op het Instituut Van Kinsbergen zaten ook kostschoolleerlingen. Die kwamen van buiten Elburg. Ik herinner me nog de namen van Chris en Theo Meloen. En de kinderen van Van Heugten (tapijt) en Schaap (Nestlé). De jongens waren in de kost bij het schoolhoofd Van Delden. De meisjes werden ondergebracht bij de familie Rambonnet op het landgoed Old Putten.

   
Ik herinner me nog heel goed de komst van de eerste Duitsers in Elburg. Dat was op een dinsdag in mei 1940. Tijdens de middagpauze liep ik altijd van school naar huis. Op dinsdag tijdens de marktdag kreeg ik altijd van mijn vader een cent. Daarmee ging ik naar Leen Duumdrup (Leen Goosensen). Zij had een klein snoepwinkeltje in de Bloemstraat. Van die cent kocht ik dan snoep. Op die dinsdag (14 mei) wilde ik de straat oversteken, maar diender De Jong hield me tegen. Ik moest op de stoep blijven want de Duitse militairen kwamen voorbij. Dat heeft indruk op me gemaakt. Maar ik had werkelijk geen idee wat oorlog was.

Tijdens mijn schooljaren had ik een poesiealbum. Daar mochten naast mijn ouders, mijn broer en zusjes ook de onderwijzers iets in schrijven. Mijn moeder schreef er in 1942 het eerste versje in. Iemand schreef over mij:

’t Is een engeltje met een b er soms voor,
maar dat mondje kan babbelen hoor.

Ik vroeg me tijdens de oorlog op een keer af waar al die Joodse mensen waren gebleven. Hun huizen bleven leeg achter. Ik dacht dat ze misschien wel op vakantie waren. Mijn vader zei daarop dat hij het me later wel eens zou vertellen. Pas na de oorlog werd het me duidelijk…

Thuis hadden we een grote zolder. Tijdens de laatste oorlogswinter hadden we vijf evacuees uit Oosterbeek bij ons in huis. Dat was een vader met twee jongens en twee meisjes. De moeder was tijdens hun trektocht naar de Veluwe in Apeldoorn om het leven gekomen. Toen het bij ons te vol werd zijn ze naar het belastingkantoor (bij het oude klooster) verplaatst. Verder zat de vriend van mijn zus Jo (Jan Crucq uit Zwolle) bij ons in huis als onderduiker. Hij wilde niet in het kader van de Arbeitseinsatz naar Duitsland. En ik herinner me ook dat een zoon van de rentmeester van Het Feithenhof (Sterk) een tijdje bij ons in huis was. Daarnaast zijn de twee jongens van ome Klaas Engel, Jaap en Jan, nog een tijdje bij ons in huis geweest. De meisjes Hennie en Fenna zaten op dat moment bij andere familieleden.

       
Door de schaarste van artikelen werd de winkel steeds leger. Er was bijna niets meer te krijgen. Ik mocht van mijn ouders als kind niet buiten de wallen komen. En door de oorlogsomstandigheden kon ik niet leren fietsen. Ik was vooral het laatste oorlogsjaar erg bang voor overvliegende bommenwerpers. Ik herinner me ook nog heel goed de ontwikkelingen rondom de Slag om Arnhem. Toen we bevrijd werden, was ik twaalf jaar oud. Mijn zus Fenna mocht mee op een tank. De intocht van de Canadezen met hun tanks maakte grote indruk op me. Zij deelden onder andere snoep uit. Daarnaast herinner ik mij ook nog heel goed het kaalknippen van de zogenaamde foute meisjes op de Vischmarkt.

Nel Jonker woont al diverse jaren in Harderwijk. In oktober en december 2024 vonden met haar een telefonische gesprekken plaats. In die gesprekken stonden de herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog centraal. Nel Jonker was gehuwd met Hendrik Johan(Henk) Hoentjen (1932-1990). Ze heeft hem in de vijftiger jaren bij het zwembad in Elburg leren kennen. Henk lag als militair op de kazerne op ’t Harde. Henk Hoentjen kwam uit Gorssel. Zijn ouders hadden een gezin met vier kinderen. De familie Hoentjen woonde in de buurt van de IJssel. Daar werd kort voor de bevrijding nog heftig gevochten. De geallieerden wilden de IJssel oversteken. Bij een bombardement werd het huis van de familie Hoentjen getroffen. Op dat moment zat het gezin in de kelder, waardoor er geen slachtoffers vielen. Op hetzelfde moment zat ook de Duitse generaal Blaskowitz in Gorssel. Henk Hoentjen werkte vele jaren bij Nationale Nederlanden. Hij stierf in 1990 op de leeftijd van 58 jaar. In het gezin Hoentjen-Jonker werden drie kinderen geboren: twee zoons en een dochter.