Henk Vlieger

In de jaren veertig woonden wij aan de Zuiderzeestraatweg te Doornspijk, waar het af en toe eigenlijk wel heftig aan toe ging. Ik herinner me dat er in een vensterluik een kogelgat zat en dat er vijfhonderd meter bij ons vandaan ook bommen waren gevallen. Tussen de bomen aan de straat zaten bij ons voor de deur ‘mansgaten’ (schuttersputjes), waar voorbijgangers in wegdoken als er gevaar dreigde bij beschietingen vanuit de lucht. Omdat ik op 24 juli 1940 ben geboren, kan ik me pas vanaf omstreeks 1944 en de jaren daarna wat herinneren.

Oorlogstijd
Mijn vader Jan Vlieger (1913-2001) was timmerman en mijn moeder Geertje Vlieger-van Spijkeren (1912-1990) verzorgde de huishouding, zoals dat toen de gewoonte was. Na mij zijn er nog twee broers en een zus gekomen. De laatste twee van hen zijn van na de oorlog. Mijn ouders deden volgens mij, zoals de meeste Nederlanders, niets in het verzet, maar er werd ook op geen enkele manier gesympathiseerd met de bezetters. Toen bij een razzia een blaadje van het verzet amper aan de aandacht van de Duitsers ontsnapte, verbrandde mijn moeder het blaadje ogenblikkelijk, nadat de soldaten weg waren. Die huiszoekingen kwamen er meestal (als mijn geheugen me niet in de steek laat), wanneer de bezetters weer eens op zoek waren naar mensen die in Duitsland te werk gesteld konden worden. Hoe mijn vader (toen 31 jaar) wist te ontsnappen en tijdig op de hoogte was van de komende razzia, kan ik niet meer navragen, maar volgens mij vluchtte hij dan naar de bossen op De Haere.

       
Schuilkelder in de groentetuin
In die tijd hadden we in de groentetuin achter ons huis een schuilkelder gegraven, 129 waar we verschillende keren in gedoken zijn als er onheilspellende geluiden in de lucht te horen waren. Vaag schieten mij nog beelden te binnen van langstrekkende mensen, die te voet vanuit het westen kwamen. Ze hadden eten nodig en probeerden dat ook bij ons te krijgen.

Bijzondere evacués ingekwartierd
Nooit zal ik vergeten dat er ergens in 1944 of 1945 evacués uit Arnhem bij ons ingekwartierd werden. Het was een compleet gezinnetje van een man, een vrouw en twee kinderen. Het was het echtpaar Van der Linden: vader Derk, moeder Fie en hun kinderen Rietje (later Riet) en Dick. Die kinderen waren net een jaar jonger dan mijn broer en ik. Het verbazingwekkende vinden wij nog steeds dat het vanaf het eerste ogenblik klikte tussen de hervormde Doornspijkers en de rooms-katholieke vluchtelingen uit Arnhem.

Nog bijzonderder is naar mijn mening het feit dat de vriendschappelijke banden met de mensen uit Arnhem nog steeds bestaan. Zo hebben we ook als kinderen vele bezoeken over en weer afgelegd en vierdagen samen gevierd. Maar ook het feit dat onze en hun ouders inmiddels alle vier zijn overleden, ging niet zonder de aanwezigheid van de wederzijdse families. Een jaar voor het overlijden van onze ‘tante Fie’ in Arnhem mochten wij meemaken dat ze haar honderdste verjaardag vierde. Toen Nederland herdacht dat we 70 jaar geleden bevrijd werden, kwam er geheel onverwacht voor alle vier echtparen Vlieger op de Noord-Veluwe een prachtig boeket bloemen met het bijschrift: ‘70 jaar Bevrijding. Bedankt. Fam. Van der Linden, Arnhem’.

Wederopbouw en schooljaren
Na de oorlog bouwde mijn vader een eigen huis aan de Oude Harderwijkerweg nabij de Hoge Enk. Daar heb ik dus mijn verdere jeugd doorgebracht, tot ik in 1961 in militaire dienst ging. Bijna zeven jaar oud ging ik naar de hervormde lagere school in Doornspijk. Zo waren toen de regels. Ik heb de indruk dat er bij ons nog geen kleuterschool bestond. In die tijd hoefden de kinderen nog niet zoveel te leren. Sommigen bleven zo vaak zitten, dat ze afzwaaiden in de vierde klas en de leeftijd van bijna 14 of 15 bereikt hadden. In die jaren was de beroepskeuze bij veel klasgenoten niet het grootste probleem.

Bij de meesten was het beroep van de ouders al goed genoeg. Maar bij ons niet! Bij ons thuis kregen we de boodschap mee geen timmerman te worden. De komende jaren zou men mensen nodig hebben die doorgeleerd hadden, zo was de opvatting. Vandaar dat ik naar de ULO te Elburg ging, toen ik dertien jaar was. Scholen te Harderwijk of Zwolle waren te ver en te duur voor een kind uit ons gezin, temeer omdat je volgens het hoofd der school te Doornspijk niet alles moest spenderen aan een van de vier. Dit is geen verwijt aan meester Hoeksma of mijn ouders, maar zo was het in die tijd.