Familie Steinhauer

In oktober 1938 arriveerde het gezin van Jozeph Steinhauer in Elburg. De echtgenote van Jozeph Steinhauer, Leontine, was een zuster van al in Elburg woonachtige onderwijzeres Anna Schapira. Zodoende was er contact gelegd tussen de families Steinhauer en Förster. De toenemende dreiging van de nazi’s ten aanzien van de Joden na de Anschluss (voorjaar 1938) was voor het gezin Steinhauer de belangrijkste reden om Wenen in 1938 te verlaten.

               
Bloemstraat 24
De familie Steinhauer vond aanvankelijk onderdak bij de familie Förster aan de Jufferenstraat 10. In januari 1939 verhuisden de Steinhauers naar de bovenverdieping van het pand Bloemstraat 24. Op 27 september 1938 vroeg Jozeph Steinhauer een visum in de Verenigde Staten aan voor zijn gezin. Zeer waarschijnlijk voelde hij de dreiging van de Jodenvervolgingen van de nazi’s. Burgemeester Feith steunde dit verzoek omdat de pas in Nederland bijna verlopen was en er een kans was dat het gezin Steinhauer teruggestuurd zou worden naar Duitsland. De poging om te emigreren naar de V.S. mislukte echter.

Gezin Steinhauer
Jozeph Steinhauer was op 24 december 1905 geboren te Wenen. Zijn ouders waren Jacob Steinhauer en Amalia Ehrenhaft. Leontine Schapira zag het levenslicht op 3 mei 1910 te Monasterzyska in Galicië. Haar ouders waren Amsel Schapira en Bertha Ritter. Jozeph Steinhauer was schoenmaker. Jozeph Steinhauer en Leontine Schapira trouwden op 14 augustus 1932 te Wenen. Daar kreeg het jonge paar op 6 juni 1933 een dochter Gerda (in Elburg stond zij bekend onder de naam Kitty). Er werden verder geen kinderen geboren.

        
Gerda Steinhauer (1933-1942)
Gerda Steinhauer volgde in Elburg onderwijs bij haar tante Anna op het Instituut van Kinsbergen. Gerda was in die tijd vriendin met Riekje (Riet) van de Poppe, een overbuurmeisje van de familie Förster. Soms speelden ze in de grote tuin van dokter Gualtherie van Weezel aan de Nunspeterweg. Na de Duitse inval verhuisde het gezin Steinhauer op 27 mei 1940 van Elburg naar Amsterdam (Nieuwe Herengracht 32; later Rijnstraat 12 II) in de veronderstelling in de grote stad veiliger te zijn, maar ook omdat de Duitse bezetters de Joden uit de provincies opriepen zich in Amsterdanm te vestigen.

Gerda volgde onderwijs op de Herman Elteschool aan de Van Ostadestraat te Amsterdam. Al bij één van de eerste razzia’s in juli 1942 werd het gezin Steinhauer opgepakt en naar Westerbork vervoerd. Vanuit Kamp Westerbork heeft Leontine (Lilly) nog kans gezien om een briefkaartje te versturen aan de familie Förster in Elburg. Er stond het volgende (in gebrekkig Nederlands) op geschreven: Liebe Anni en tantes en oom, We zijn vanmorgen (15 juli 1942) in Westerbork aangekomen. Dan marcheert naar het kamp. Dan de bonnen afgegeven, dan Jozu terug en Gerti en ik met de wagen. Nu gaan we naar Duitschland. De reis hierheen was best en in mooie wagens. Nu naar Duitschland hebben we het goed. Kusse Lilly. We hebben veel te zwaar vracht. Het beste is alleen het nodigste wat men makkelijk kan dragen. Kusse Lilly, Jozu en Gerti.

   
Naar Auschwitz
Jozeph Steinhauer, zijn vrouw Leontine en zijn dochtertje Gerda werden op 15 juli 1942 tijdens het eerste transport vanuit Westerbork (1135 personen) gedeporteerd naar het vernietigingskamp Auschwitz. Leontine Steinhauer-Schapira en Gerda werden op 17 juli 1942 vergast. Jozeph Steinhauer werd op 30 september 1942 in Auschwitz-Birkenau vermoord.

 

STERREKINDEREN
In het schooljaar 1941-1942 zat Gerda Steinhauer in de derde klas (groep 5) van de Herman Elteschool.aan de Van Ostadestraat 203. Op 29 september 1943 hield de Herman Elteschool op te bestaan. De nazi’s hadden hun doel bereikt. Amsterdam was “Judenrein”. Na de oorlog werd in het leegstaande gebouw aan de Van Ostadestraat 203 de 3e Daltonschool gevestigd. Op 13 maart 2012 vond op deze school een indrukwekkende herdenking plaats waarbij een gedenkplaat werd onthuld met de tekst: TER NAGEDACHTENIS AAN DE OMGEBRACHTE ONDERWIJZERS EN LEERLINGEN VAN DE HERMAN ELTESCHOOL VOOR JOODS LAGER ONDERWIJS. WIJ WILLEN HEN NIET VERGETEN.

Twee oud-leerlingen van de Herman Elteschool, Naomi (No’omi) Rinat-Tal en haar broer Chanan Tal hielden bij deze gelegenheid een presentatie. Samen haalden ze herinneringen op uit de tijd dat ze op deze school doorbrachten. Beiden zijn later naar Israël geëmigreerd. Het leven van Naomi en Chanan Tal veranderde drastisch na de Duitse bezetting op 10 mei 1940. Al vrij snel werd de bewegingsvrijheid van de Joden beperkt. Ze werden ontslagen uit openbare functies en Joden mochten bijvoorbeeld niet meer verschijnen in restaurants, bioscopen, theaters, parken, zwembaden en markten. Vanaf begin mei 1942 moesten Joden daarnaast zichtbaar een gele ster op hun kleding dragen.

Tijdens de herdenkingsbijeenkomst en in aanwezigheid van veel leerlingen liet Naomi Rinat-Tal een bijzondere foto zien. Op deze foto, gemaakt in mei of juni 1942, staan de leerlingen van de Herman Elteschool. Naomi Tal en haar tweelingzusje Ruth Jetta staan rechts bovenaan op de foto. Alle kinderen en juffrouw Van Pels dragen zichtbaar een ster. Vanaf 2 mei 1942 was het voor iedereen vanaf zes jaar verplicht om deze ster te dragen. Op deze foto staat ook Gerda Steinhauer, die met haar ouders in 1938 vanuit Wenen naar Nederland vluchtte en zich in Elburg (tijdelijk) bij de familie Förster aan de Jufferenstraat 10 hadden gevestigd.

Na enige tijd betrok de familie Steinhauer vervolgens de bovenwoning van het pand Bloemstraat 24.  Na de Duitse inval verhuisde het gezin Steinhauer op 27 mei 1940 van Elburg naar Amsterdam (Nieuwe Herengracht 32; later Rijnstraat 12 II). Daar werden ze al bij één van de eerste razzia’s in juli 1942 opgepakt. Gerda Steinhauer en haar ouders werden met het eerste transport, op 15 juli 1942, vanuit Kamp Westerbork gedeporteerd naar Auschwitz. Vrijwel direct na aankomst, op 17 juli 1942, werd zij met haar moeder vergast.

           
Deze foto werd door Naomi Tal uit Israël beschikbaar gesteld voor de website www.joodsmonument.nl. Naomi staat op de foto rechts bovenaan. Links naast haar staat haar tweelingzusje Ruth Jetta Tal. De familie Tal woonde tijdens de oorlog aan de Johannes Verhulststraat 73 II in Amsterdam. Het gezin, bestaande uit drie kinderen, werd op 29 september 1943 opgepakt en naar Westerbork gestuurd. In oktober 1943 kreeg het complete gezin Tal zogeheten Palestina-certificaten. Een broer van moeder Frederica Sophie Tal-Vaz Dias woonde in Palestina. Dit betekende dat de familie Tal niet naar Auschwitz of Sobibor hoefde, maar eventueel uitgewisseld kon worden tegen Duitse tempeliers, die in het toenmalige Palestina woonden. De grootmoeder van Naomi Tal werd in de zomer van 1944 als een van de 222 Joden uitgewisseld. De rest van de familie kwam echter niet aan de beurt. De familie Tal kwam uiteindelijk als gezin in 1944 in Bergen-Belsen terecht. Ook hun pleegkind Marion Amster (Joods vluchtelingenkind uit Duitsland) was bij haar pleegfamilie in Bergen-Belsen.

Ruth Jetta Tal (geboren op 5 december 1932 te Amsterdam) overleefde Bergen-Belsen niet. Ze stierf op 3 januari 1945 en bereikte de leeftijd van 12 jaar. Haar tweelingzus Naomi (1932) en haar broer Chanan (1930) overleefden het kamp, evenals hun moede Frederica Sophie (Fré) Tal-Vaz Dias (1909-1976). Vader Alexander Tal stierf op 21 april 1945 door verhongering en uitputting. Begin april 1945 werden gevangenen uit het concentratiekamp Bergen-Belsen in drie treinen overgebracht naar het concentratiekamp Theresienstadt. Vele inzittenden hebben de treinreis niet overleefd. Alexander Tal is op het traject Finsterwalde-Torgau nabij Falkenberg gestorven. Hij is vervolgens in de omgeving in een bos begraven. Alexander Tal werd slechts 41 jaar oud.

Marion Amster overleefde Bergen-Belsen. Ze emigreerde in 1946 naar de Verenigde Staten. Daar was haar vader naar toe gevlucht, nadat hij na de Kristallnacht (9 november 1938) vanuit een concentratiekamp was vrijgelaten. Haar moeder was dat niet gelukt. Zij stierf in een concentratiekamp. Marion Amster bleef tot haar dood in 2012 innig verbonden met de familie Tal. Naomi Tal en haar man Ab (gepromoveerd in de fysica) emigreerden in 1959 naar Israël. Uit dit huwelijk werden drie zoons en twee dochters geboren. De onderwijzeres van deze klas (op de foto in het midden) was Henriëtte van Pels (1912-1943). Zij werd via Westerbork gedeporteerd naar Sobibor en werd daar vermoord op 9 juli 1943. Van een aantal leerlingen is de naam bekend.

Op de bovenste rij staan onder andere: Treesje Weening, Lejoh Goldberg, Frida Schiffmann, Inge Strupp, Eva Schaap, Esther Asscher, Hanelore Wolf, Ruth Tal en Naomi Tal. Op de tweede rij van boven staan onder andere: Frits Cohen, Eddy de Roos, Josef Josef, Leendert Zomerplaag en Uriël Moskowitz. Op de derde rij staan onder andere Oscar Lehmann, Sem Dresden, juffrouw Van Pels. Op de vierde rij zit in het midden Gerda Steinhauer. Op de voorste rij liggen onder andere Loesje Onderwijzer (nicht van Leni Duijzend) en Hannie Rothschild. Voor zover bekend hebben slechts twaalf kinderen, die op deze foto staan, de oorlog overleefd. Zes van hen overleefden de oorlog door onderduik, de andere zes kinderen wisten de verschrikkingen van de concentratie- en vernietigingskampen te overleven.

Naschrift
Vanaf mei 2020 is er een aantal e-mailcontacten geweest tussen Naomi Rinat-Tal uit Israël en Willem van Norel. Bovenstaande informatie is aangeleverd door eerstgenoemde. Naomi stuurde bij deze contacten ook de tekst en het beeldmateriaal toe van de presentatie die zij en haar broer Chanan hebben gehouden op 13 maart 2012 op de 3e Daltonschool aan de Van Ostadestraat 203 te Amsterdam.

GEDICHT KLEINE KITTY
Over het korte leven van Gerda (koosnaam Kitty) Steinhauer (1933-1942) schreef de Elburger stadsdichter Willem van Dijk in het voorjaar van 2012 het volgende gedicht:

Kleine Kitty kijkt verlegen
naar de grote fotograaf.
In een schoolbank, tien voor negen,
lacht ze schuchter, zit ze braaf,
d’ armen losjes, niet – gevouwen
en de voeten naast elkaar;
die fotograaf kan zij vertrouwen
en ze is al negen jaar!

Kleine Kitty is gestorven,
in het kamp – vermoord met gas.
Zij was jong en onbedorven,
maar wie weet nog wie zij was?
Slechts een foto is gebleven,
van een meisje in een bank.
Regelmatig kijk ik even,
waarna ik soms even jank.

Achttienduizend kindernamen
keurig in een boek gedrukt;
eind’lijk zijn die kind’ren samen – 
de vergetelheid ontrukt.