Familie De Hond

Barend de Hond trouwde op 17 maart 1914 te Elburg met Sientje Beem. Via dit huwelijk kwam de familienaam De Hond in Elburg. Barend de Hond werd geboren op 10 oktober 1885 te Amsterdam. Zijn ouders waren Jacob de Hond en Klaartje Hofman. Beiden waren op 17 maart 1914 (19 Adar 5674) aanwezig bij het huwelijk van hun zoon Barend in Elburg. De huwelijksinzegening was in het huis van David Ezechiël Beem aan de Beekstraat 25. Sientje Beem werd geboren op 9 januari 1882 te Elburg. Haar ouders waren de koopman David Ezechiël Beem (1837-1922) en Roosje Vecht.

Handelaar
Barend de Hond was in 1914 sigarenmaker. Vrij kort daarna staat bij zijn naam het beroep van “handelaar, koopman in lompen en ijzerwaren”. Het gezin De Hond woonde aanvankelijk in het pand Beekstraat 47. In de voormalige woning van Benjamin Vecht opende Barend de Hond in maart 1921 een winkeltje in “ijzerwaren, emaille, landbouwartikelen, lampenkappen, glazen enz.“. In 1935 verhuisde het gezin naar de woning Beekstraat 25. In dit pand woonde vóór die tijd David Beem, handelaar in “ongeregeld goed”.

   
Gezin De Hond
Uit het huwelijk van Barend de Hond en Sientje Beem werden vier kinderen geboren: Roossien (Roosje) (1915), Klaartje (1916), Jacob (1919) en David Ezechiël (1923). Roosje de Hond stierf al na vijf dagen. De kinderen van De Hond volgden onderwijs aan het Instituut Van Kinsbergen, de openbare lagere school in Elburg.

Sint Johannesga
Barend de Hond en zijn twee zoons Jacob (Jacob was fietsenmaker bij Schoonhoven op de hoek van de Smedestraat en de Beekstraat) en David kregen in augustus 1942 van het Gewestelijk Arbeidsbureau bericht dat ze zich moesten melden voor “werkverruimingsarbeid” in het Rijkswerkkamp De Wite Peal te Sintjohannesga in Friesland. De Duitsers stuurden in 1942 sterke Joodse mannen tussen de 18 en 55 jaar naar tientallen werkkampen. Op die manier isoleerden de Duitsers het meest weerbare deel van de Joodse bevolking. Barend de Hond en zijn zoons gingen uit angst, anders liepen ze kans weggevoerd te worden naar Duitsland of Polen. Daarnaast dachten ze dat de oorlog mogelijk in een beslissend stadium was, omdat even daarvoor (19 augustus 1942) de Geallieerden een (mislukte) aanval hadden gedaan bij Dieppe aan de kust van Noord-Frankrijk. Barend de Hond en zijn beide zoons stapten bij de bushalte midden op de Vischmarkt in, samen met Jacob Vecht en diens zoon Moos. Ook Hartog de Lange en zijn broer Aron meldden zich dezelfde dag (26 augustus) in Zwolle bij het Gewestelijk Arbeidsbureau voor tewerkstelling. Daar moesten de mannen eerst een geneeskundige keuring ondergaan alvorens ze per trein naar Heerenveen werden vervoerd. Op een goederenlijst stond vermeld wat de mannen mochten meenemen:

1 koffer of rugzak
1 paar werkschoenen
2 paar sokken
2 stel ondergoed
2 stel beddengoed
2 overhemden
2 wollen dekens
1 overall of werkpak
1 stel eetgerei (lepel, vork, etc.)
1 drinkbeker
2 handdoeken
3 zakdoeken
1 pullover

De mannen werden uitgezwaaid door een aantal Elburgers, niet wetende wat hun lot zou zijn. Barend riep nog: “Leve Holland”. Dat was het laatste wat Elburg van hen hoorde en zag. De oudere Joodse mannen uit Elburg bleven voorlopig achter in Elburg. Ook Joop Cohen stapte op de bus, maar hij bedacht zich in Wezep. Daar stapte hij uit en maakte rechtsomkeert naar Elburg. Nog dezelfde dag dook hij onder bij zijn vriend Cozijn Wulfsen.

Wanhoop
Sientje de Hond-Beem was na het vertrek van haar man en twee zoons heel wanhopig. Ze had zelfs plannen om zich aan de gaskraan van het leven te beroven. Een dochter van de familie Van Leijen is toen bij haar gaan slapen om te voorkomen dat moeder De Hond zichzelf wat zou aandoen. [De Wite Peal (nabij Sint Johannesga) werd in de jaren dertig van de vorige eeuw ingericht als werkverruimingskamp om werklozen te huisvesten. Het was onderdeel van een van de projecten van de overheid om groepen werklozen aan het werk te zetten. De kampbewoners hielden zich bezig met ontginningswerk. Toen de klus geklaard was, stond het kamp een tijd leeg. De Duitsers namen het in de Tweede Wereldoorlog in gebruik en stelden er ongeveer 120 Joodse mannen te werk. De Joodse dwangarbeiders zouden anderhalve maand in het werkkamp blijven. Ze werden in de nacht van 2 op 3 oktober 1942 (begin van Jom Kippoer!) doorgestuurd naar kamp Westerbork. Volgens een ooggetuige werden ze plotseling, in de schemering, weggehaald en per tram via Heerenveen naar Westerbork gebracht.]

Bevrijdingsplan
Buurman Hendrik van Leijen en Hannes Schenk hebben in Sint Johannesga nog een poging gedaan contact te zoeken met hun Joodse vrienden. Samen zijn ze met hun fietsen in ’t Harde op de trein gestapt en via Zwolle in Steenwijk uitgestapt. Met de fietsen zijn Van Leijen en Schenk vervolgens naar het kamp in Sint Johannesga gereden. Bij het kamp hoorden ze zelfs de stemmen van de jongens van De Hond. Maar ze werden betrapt door een landwachter. Met enige handigheid en geluk wisten ze te ontsnappen aan de landwachter. Op een viersprong fietsten Schenk en Van Leijen snel een andere kant op. Na een lange en spannende tocht kwamen de beide mannen weer terug in Elburg. Van Leijen had contact gelegd met een onderwijzer uit Heerenveen. Die zat daar in het verzet. Deze man gaf een adres van een (betrouwbare) kolenboer uit Lemmer. Het plan was om de Elburger joden via zijn schip weer terug te brengen naar Elburg. Dat plan is echter mislukt.

   
Arrestatie
Op vrijdagavond 2 oktober 1942 werden Sientje de Hond en dochter Klaartje gearresteerd. Jom Kippoer was juist begonnen! Sientje en Klaartje moesten hun spullen pakken en zich gereed maken voor transport. Hilda Smid-van Leijen (1926) beschrijft dit aangrijpende moment in haar levensverhaal als volgt: Klaartje de Hond was weer thuisgekomen bij haar moeder in Elburg, toen haar verloofde Salo West in Groningen was opgepakt en vervolgens naar Westerbork was afgevoerd. Het was bijna oktober 1942 en de winter stond voor de deur. Klaartje wilde graag een bivakmuts voor Salo breien en ze vroeg of mijn zus Hennie daar bij wilde helpen. Hennie had breien geleerd op school, maar ze kon altijd bij moeder terecht. Die kon heel goed breien. Op een avond zijn Hennie en moeder naar Klaartje en Sientje de Hond gegaan om de eerste steken van de bivakmuts op te zetten. Er zaten nog twee vrouwen in de kamer. Dat waren collega’s van één van de broers van Klaartje. Sientje was aan het vis bakken voor haar man en beide zonen. Het was verschrikkelijk rommelig in de kamer. Er stond een petroleumstel midden op de tafel. Daar werd de vis op gebakken. Er lag allemaal vetvrij papier waar de gebakken vis in moest. Die vis moest daarna ingepakt worden en die pakjes werden vervolgens naar het kamp in Friesland gestuurd.

We hebben ons achteraf wel afgevraagd of die pakketjes wel zouden zijn overgekomen. Maar goed, ze deed dat voor man en kinderen en was al lang blij dat ze wat kon doen. Hennie had de wol gekregen van Klaartje en was nu bezig met het opzetten van de eerste steken voor de bivakmuts die voor Salo bestemd was. Ze zaten wat te keuvelen toen ze op een gegeven moment het winkelbelletje hoorden rinkelen. Ze hoorden een paar mensen binnenkomen en meteen daarna ging de deur van de kamer open. Daar stond allereerst veldwachter De Jong in de deuropening. Met een sussend gebaar zei hij dat ze rustig moesten blijven zitten. Ze keken met grote angstige ogen naar de deur. Achter de veldwachter stonden twee Duitsers met platte petten op. Die Duitsers kwamen de kamer binnen waardoor mijn moeder het op de zenuwen begon te krijgen. Maar veldwachter De Jong maande haar tot kalmte.

In de achterkamer van De Hond was het een grote bende want de vloer was opengebroken. Ze waren bezig geweest allerlei dingen onder de vloer te verstoppen, maar ze waren er nog niet mee klaar gekomen en de vloerplanken lagen nog los naast het gat dat ze gemaakt hadden. Hennie was ondertussen weggevlucht naar ons huis. Voor de deur stond een grote overvalwagen. Een poosje later kwamen Sientje de Hond en Klaartje naar buiten. Met de handen omhoog en huilend van angst verdwenen ze in de overvalwagen. Hennie en moeder waren totaal van de kaart. Moeder was op van de zenuwen. Ze ging naar buiten om tot rust te komen. Daar zag ze de overvalwagen in de richting van onze huisarts rijden (Beekstraat 38). Daar werden de Joodse vrouwen verzameld en hebben ze de nacht doorgebracht. Hennie en moeder zijn weer naar huis gegaan.

Ze zaten nog maar nauwelijks in de achterkamer of daar ging de bel van de voordeur. Daar stond veldwachter De Jong. Hij had Sientje en Klaartje bij zich. Hij had er voor gezorgd dat ze nog afscheid konden nemen van ons allemaal. Ze zijn maar even in de achterkamer geweest en er werd meer gehuild dan gepraat. We waren allemaal zo van streek dat de juiste woorden niet wilden komen. Maar we vonden het wel een fijn gebaar van De Jong dat we toch nog de gelegenheid kregen om afscheid te nemen. Het was de laatste keer dat we elkaar gezien en gesproken hebben. Meteen de volgende dag, 3 oktober 1942, zijn ze naar kamp Westerbork gebracht.

   
Auschwitz
Het huis werd verzegeld: een slot met een stukje rood lak erop. Vanuit kamp Westerbork  stuurde Klaartje de Hond nog een met potlood geschreven brief naar de familie Van Leijen, hun buren in Elburg. Het bleek achteraf een afscheidsbrief te zijn. Op vrijdag 9 oktober 1942 werden Barend en Sientje de Hond met hun zoons Jacob en David op transport gesteld naar het vernietigingskamp Auschwitz. Het was het 26e transport vanuit Westerbork. De trein telde 26 wagons waarin 1703 gedeporteerden zaten. Daaronder waren 423 kinderen. Na de selectie op het uitlaadperron van Auschwitz werden 334 mannen en 108 vrouwen toegelaten tot het kamp. Onder hen de broers Jacob en David de Hond. De resterende 1251 mensen werden vrijwel direct na aankomst vergast. Deze moordpartij vond plaats in de nacht van 11 op 12 oktober. Onder de slachtoffers waren Barend en Sientje de Hond. SS-kampdokter Kremer schreef in zijn dagboek: “Aanwezig bij een Sonderaktion uit Holland (1600 mensen). Afgrijselijke scenes voor de laatste bunker! Dat was de tiende Sonderaktion (Hössler)”.

In het verslag van het onderzoek van 18 juli 1947 in Krakow legde Kremer uit hoe de Aktion werd uitgevoerd door SS-officier Hössler, die de moeite had genomen de hele groep in een enkele bunker naar binnen te drijven. Dit lukte, op een man na die hij met geen mogelijkheid de bunker in kreeg. Hössler schoot de man dood met zijn pistool. Jacob de Hond en zijn broer David werden alsnog op 31 januari 1943 vergast in Auschwitz.
Bron: In Memoriam, pag. 223

Klaartje de Hond en Salo West
Klaartje de Hond en haar verloofde Salo West werden op 26 oktober 1942 gedeporteerd vanuit Westerbork. In dit doorgangskamp waren ze op 6 oktober 1942 nog getrouwd. Getuige bij dit huwelijk was Jacob de Hond, die even daarvoor vanuit Sintjohannesga (Fr.) naar Westerbork was overgebracht. Klaartje de Hond werd op 29 oktober 1942 bij aankomst in Auschwitz vergast. Ze was slechts drie weken getrouwd en bereikte de leeftijd van 26 jaar. Salomon Nathan (Salo) West werd geboren op 11 september 1914 te Sappemeer. Hij was de zoon van veehandelaar Nathan West (1886-1939) en de in Elburg geboren Cato West-Beem (1883-1943). Salo West was voor het uitbreken van de oorlog kantoorbediende. Hij werd op 28 februari 1943 in Auschwitz vergast. Salo West werd 28 jaar oud. Ook met de moeder van Salo West liep het verkeerd af. Cato West-Beem werd op 20 maart 1943 vergast in Sobibor. Op dezelfde dag werden ook haar dochter Roossien West (1917-1943) en zoon David Ezechiël West (1926-1943) in Sobibor vergast.

   
Afscheidsbrief
Vanuit Kamp Westerbork schreven Klaartje de Hond en Salo West nog een brief aan hun buren, de familie Van Leijen. Deze brief is zeer waarschijnlijk in de tweede week van oktober 1942 geschreven. De inhoud van deze brief is aangrijpend:

“Denk er om Salo is verhuisd naar S N West Barak 85 bed 17
Lager Westerbork post Hooghalen (D).
Schrijf aan Salo terug, niet aan mij.

Beste familie Van Leijen,
Nu we hier weer mogen schrijven, kan ik niet nalaten een paar lettertjes van mij te laten horen. Salo en ik maken het wel goed. Alleen was ik van de week ziek, erg verkouden en pijn op de blaas gehad. Dit is nog niet over, en ben ik er hier mee naar een dokter geweest. Deze zei dat ik mij warm moest kleden. Nu wou ik eens vragen of de buurvrouw mij nog een wollen broekje kan bezorgen. En als u hem niet voor mij hebt, wilt u dan misschien nog eens moeite voor mij doen er een te krijgen. Daar ik anders bang ben dat ik voortdurend last hou. En warmte is het enigste wat er goed voor is. Mijn vader, moeder en de jongens zijn al op plaats van bestemming. En reken ik er niet meer op de eerste twee maanden iets van ze te horen. Zijn de andere joden nog in Elburg? Salo zijn moeder is nog in Groningen hoewel de meeste joden daar al weg zijn. Als u ons wat stuurt, wilt u dan nog een overall sturen daar ik zelf graag één aan wil hebben in mijn werk. Hoe het met de wasch moet weet ik nog niet. Als ik hiermee vast zit, mag ik hem u dan sturen?

We staan hier iedere ochtend om half zeven op. En om half acht beginnen de werkzaamheden en dan van 12 tot half 2 schaft. En dan werken we maar weer door tot 6 uur, zo gaan hier de dagen om. Zaterdagmiddag en zondag hebben we vrij. Afijn, met een beetje goeie moed en wat wilskracht hopen we er door te komen. En als jullie ons daarbij steunen door ons het een en ander te sturen wat we hier best kunnen gebruiken zien we  elkander nog wel eens weer. Nu menschen, Salo wil ook nog een stukje schrijven dus tot de volgende keer maar weer. Groeten aan alle bekenden. Ook aan Sien Deetman. Zeg maar dat ik haar de volgende schrijfdag wel eens zal schrijven. Wees allen hartelijk gegroet, jullie Klaartje de Hond.

Beste familie,
Ook van mijn een kort berichtje. Hoe is ’t met jullie, met ons is alles weer zo’n beetje in orde. Het was wat hoor dat de familie vertrekken moest. Maar afijn, met Gods vertrouwen komt het wel weer in orde. Zorgen jullie een beetje voor ons? Ik hoop het want een beetje bijvoeding is hier wel op zijn plaats. Nieuws is hier verder niet te schrijven. De groeten aan alle bekenden, apart jullie van mij, Salo

Adres:
S.N. West Bed 17
Barak 85 Lager Westerbork
Post Hooghalen (D)”

Laatste levensteken uit Kamp Westerbork   
Na de deportatie van Klaartje en Salo schreef een medegevangene, mevrouw D. van Essen-Denneboom, vanuit barak 58 een briefje aan de familie Van Leijen in Elburg:

“Uit naam van Claartje en Salo West schrijf ik u even dat zij met het transport van vanochtend 26-10-1942 naar elders zijn vertrokken. Zij waren erg flink en gelukkig samen te mogen gaan. God geve hun en ons allen de kracht door dit alles heen te komen. Wilt u ook dit bericht even doorgeven aan de familie Karssen?

Hoogachtend,
D. van Essen-Denneboom
Barak 58, zaal I.”

Levenseinde
Klaartje de Hond en Salo West werden op maandag 26 oktober 1942 op transport gesteld naar Auschwitz. De trein telde 24 wagons. Er zaten in totaal 841 joden in de treinwagons, waaronder 204 kinderen. De trein arriveerde op donderdag 29 oktober in Auschwitz. Na selectie werden 224 mannen (waaronder Salo West!) en 205 vrouwen toegelaten tot het kamp. De anderen werden nog dezelfde dag vergast. Klaartje de Hond hoorde ook bij die groep.

       

 

JOODSE BUREN
We hadden Joodse buren. Ze woonden niet direct naast ons: kapper Van Koot woonde tussen hen en ons in. Het was het gezin van Barend en Sientje de Hond. Ze hadden drie kinderen: Klaartje, Jacob en David. Klaartje was verloofd met Salo(mon) West toen de oorlog uitbrak. Ze hadden net als wij een winkel, maar zij verkochten ijzerwaren en ook tweedehands spullen. Barend was altijd op markten te vinden met tweedehands artikelen. Ook verkocht hij feestartikelen op Koninginnedag, maar dat was voor de oorlog. In de oorlog raakte moeder al gauw bevriend met Sientje, die steun ging zoeken bij haar omdat zij zich bedreigd voelde door de maatregelen en vorderingen van de Duitse bezetter ten opzichte van de joden. Jacob of Jaap, zoals hij gewoonlijk genoemd werd, was in 1942 drieëntwintig jaar. Hij was voor de oorlog nog in dienst geweest. Zijn broer David was negentien. Ze woonden beiden nog thuis, maar David en Klaartje waren ook vaak in Groningen waar de verloofde van Klaartje woonde.

Sientje was bang dat haar beide zonen onverwachts opgehaald zouden worden. Ze moesten al een Jodenster dragen en mochten ook niet meer overal vrij rondlopen. Sientje zag het heel somber in. Daar vroeg ze moeder of de jongens bij haar op zolder mochten slapen. Moeder zei dat ze welkom waren. Toen hebben ze op zolder een bed getimmerd en onder de dakpannen een laken gespannen tegen de tocht. Ze hebben er verscheidene nachten geslapen. Ze kwamen ’s avonds voor achten naar ons toe. Wij als kinderen gingen rond die tijd al gauw naar bed en dan zaten mijn ouders in de achterkamer met de zonen van De Hond spelletjes te doen, elke avond voor ze naar boven gingen. Hennie verstelde hun kleren vaak. Ze heeft ook steeds de Jodensterren op hun jassen genaaid. Dat konden ze zelf niet, want het moest wel heel netjes gebeuren.
Bron: Schakels. Een gedeeltelijke biografie van H.P. van Leijen. Hilda Smid-van Leijen (1926), Ede    

RIJKSWERKKAMP IN FRIESLAND
De toestand werd hoe langer hoe erger voor de joden. Op de wallen rond Elburg hingen al bordjes met Verboden voor joden erop. Ze mochten ook met niemand mee omgaan, maar moeder heeft zich daar niets van aangetrokken. Ze was zo fanatiek. Het is zelfs gebeurd dat ze met Sientje liep te wandelen in het zonnetje, terwijl de Duitsers aan de overkant waren. Tegen de zomer van 1942 kregen Barend de Hond en zijn beide zonen bericht dat ze naar het Rijkswerkkamp De Wite Pael bij Sintjohannesga in Friesland moesten gaan. Daar zouden ze te werk gesteld worden. Als er nog een jas mee moest waarop geen Jodenster zat, moest Hennie die er alsnog op naaien. Ook moest ze wasnummertjes op de kleren naaien, wat natuurlijk een wassen neus was. Geloof maar niet dat ze daar naar gekeken hebben toen ze in het kamp aangekomen waren. Op de Vischmarkt stapten ze in de bus met nog een paar andere joden.

Zo gingen ze op weg naar het kamp in Friesland, nagestaard door een groot aantal Elburgers die zich daar verzameld hadden. Barend de Hond riep nog: Leve Holland. Dat was het laatste dat we van hem gehoord hebben. Toen bleef Sientje de Hond hier met Klaartje achter. Klaartje was de laatste tijd veel in Groningen geweest bij haar verloofde Salo West, maar van nu af was ze ook veel bij haar moeder. Sientje was wanhopig toen haar man en de twee jongens weg waren. Het leven had voor haar afgedaan; ze wilde er het liefst zo gauw mogelijk een eind aan maken. Ik heb daar een paar nachten in het huis geslapen om haar te weerhouden de gaskraan open te draaien. Gelukkig is er niets gebeurd en al gauw kwam ze op andere gedachten. Ze moest haar man en beide jongens helpen en hoe kon ze dat beter doen dan hun pakjes met etenswaar te sturen, want ze was er van overtuigd dat ze het slecht zouden hebben in dat kamp.
Bron: Schakels. Een gedeeltelijke biografie van H.P. van Leijen. Hilda Smid-van Leijen (1926), Ede

WRAAK
Het weghalen van de familie De Hond heeft moeder tot in het diepst van haar ziel geraakt. Ze kon er maar niet los van komen dat ze niet goed had kunnen voorkomen dat haar buren in de klauwen van de vijand waren geraakt. Het onrecht dat deze onschuldige mensen was aangedaan, nam ze niet. Als ze deze buren niet had kunnen redden, dan maar anderen. Ze zou zich wreken op de Duitse bezetter door hun andere joden te ontfutselen. Pappa was het roerend met haar eens. Hij zocht contact met de ondergrondse in Elburg en gaf aan dat ze wel een Joods kind wilden. Op een bepaald moment kwam er iemand van de ondergrondse bij ons binnen met de vraag of ze wel een baby in huis wilden opnemen. Dat wilden mijn ouders wel. Er werd een afspraak gemaakt dat het kindje in een kistje of iets dergelijks op een bepaald tijdstip bij een bruggetje niet ver van Elburg zou worden weggehaald. Pappa had een fiets met een grote mand voorop om het kindje op te halen. Maar vlak voordat pappa op weg zou gaan, kwam die man van de ondergrondse bij ons en zei dat het te laat was. Het kindje was gepakt. Dat was een grote teleurstelling.
Bron: Schakels. Een gedeeltelijke biografie van H.P. van Leijen. Hilda Smid-van Leijen (1926), Ede

KOPEREN SIGARENDOOS
Mijn zuster Alie werkte op de Confectiecentrale. Daar werd kleding gemaakt. Ook Jacob de Hond werkte daar. Toen Jacob de Hond bekend maakte dat hij zich moest melden in een werkkamp [Friesland] heeft het personeel spontaan geld ingezameld voor een cadeautje. Jacob kreeg een koperen sigarettendoos. Zo nam hij afscheid van zijn collega’s. Iedereen verkeerde in de veronderstelling dat het afscheid tijdelijk zou zijn. Maar dat bleek later allemaal heel anders te zijn. Ze waren zich op dat moment totaal niet bewust van de ernst van de situatie.
Bron: Grietje Hopman (1926)

   
MARKT IN NUNSPEET
Over de familie De Hond schreef Gerrit Hoekert uit Oldebroek in 2013 het volgende: Barend de Hond herinner mij nog heel goed. Hij handelde in feestartikelen. Volgens mij werd dat spul door hemzelf gemaakt. Puntmutsjes met een pluimpje er bovenop, fluitjes, vlaggetjes  en van die fluitjes die, wanneer je er op blies, uitrolden en met een piepje weer in de oude stand terug kwamen. En hij verkocht zogenaamde bullebakken. Dat waren papieren maskers met een elastiekje om je oren. Die zette je voor je gezicht. Ik weet dat nog zo goed omdat ik in de vakantie met opa Wulfsen mee mocht naar de markt in Nunspeet. Opa had een oude T-Ford, waarmee hij naar de markten in de buurt ging om spek te verkopen. Donderdag was dat in Nunspeet. Om de vervoerskosten te drukken gingen op die dag mevrouw Leusink (van Frank de Boemkes) en Barend de Hond mee. Mevrouw Leusink had een grote doos bij zich waarin allerlei snoepgoed zat dat ze op de markt verkocht: lolly’s, zoethout, duimdrop, noga, salmiak enz. Barend de Hond had een grote Bluebanddoos met handel bij zich. Het T-Fordje was afgeladen vol. Wanneer ik mee mocht, moest ik met Barend de Hond achter in een soort kofferruimte zitten. Ik weet nog dat we niet voor of achter ons konden kijken, maar omdat de kofferruimte open stond konden we wel opzij kijken. Barend de Hond hield me dan op de hoogte waar we waren.

Op de markt mocht ik hem helpen de kraam in orde maken. Vandaar dat ik zijn negotie kende. Ook voerde De Hond ter plekke reparaties uit. Was de fluit lek en kwam ze niet meer in de oude stand terug, dan was dat geen probleem. Barend wist altijd een oplossing. Mijn moeder zei altijd dat Barend de Hond een beste man was. Hij heeft mij als jongen uit de beek gehaald, nadat ik daar in gevallen was.
Bron: Gerrit Hoekert (1929-2020), Oldebroek  

OORLOGSTOESTAND
Ik bewaar aan de familie De Hond de meeste herinneringen. Ik ben met Jaap de Hond in militaire dienst geweest. Ik heb met vader Barend de Hond vaak gesproken over de oorlogstoestand. Ze wisten niet dat er zulke gruwelijke kampen waren. Ze waren er van overtuigd dat ze moesten werken. In dat geloof gingen ze daar naar toe. Barend en zijn zoons stapten op de markt met diender De Jong in de bus. Geen van allen heeft geweten van gaskamers en dat dit allemaal zou gebeuren. Anders waren ze nooit gegaan. Barend haalde vaak bij ons in het winkeltje een rolletje pepermunt. Daar was hij gek op. Jaap was mal van een racefiets, waarvan hij er wel twee bezat. David zou in Amsterdam het vak van antiquair leren. Hendrik Karssen gaf de twee zoons elk een Bijbeltje. Dat vertelde Barend bij ons.
Bron: Henk Schuijn (1919-2004)

       
DEPORTATIE
Ik heb Barend de Hond en zijn beide zoons aan de vooravond van hun vertrek nog geknipt. Het was een snikhete avond in augustus 1942. De familie De Hond had het raam een beetje opgeschoven en er een hor onder gezet. Een Duitser kwam voorbij en stootte met de kolf van het geweer de hor onder het raam weg. Het was bedoeld om te pesten. In dezelfde periode deden de Geallieerden een mislukte aanval in Normandië. [De Geallieerden deden op 19 augustus 1942 een mislukte aanval in het noordelijk deel van Normandië (bij Dieppe) met de bedoeling om een tweede front te openen in het Westen.] Barend, Jacob en David de Hond moesten de volgende (warme) dag uit Elburg vertrekken naar, bleek achteraf, een werkkamp in Friesland. Ze gingen weg in de veronderstelling dat de oorlog niet lang meer zou duren. De verzetsgroep in Elburg had de familie De Hond onderduikadressen aangeboden, maar moeder Sientje weigerde dit aanbod, omdat ze dan niet bij elkaar konden blijven. Inmiddels had dochter Klaartje verkering met Salo West. De ondergrondse kon vanwege het gevaar van verraad niet ingaan op deze eis van de familie De Hond. Zes onderduikers op één adres was levensgevaarlijk.

Na het vertrek van de mannen, moesten de vrouwen zich een tijd later ook melden. De verzamelplek was bij de familie Vecht aan de Beekstraat 38. Vanuit dit pand werden de vrouwen naar Westerbork getransporteerd. Na de oorlog kwam het bezit van de familie De Hond in handen van de heer Beem, een zwager van Barend de Hond.
Bron: Aart Jansen (1917-2010)