Familie Beem

Simon Beem en Rozette Lievendag woonden met hun kinderen in een klein huisje aan de Bloemstraat 9. Het gezin was straatarm. Naast hen woonden op nummer 11 fietsenmaker Gerard Kruithof (Doessien) en zijn zuster Aaltje. Aan de andere kant woonde het gezin van timmerman en wagenmaker Hendrik Jan Ruyter (Bloemstraat 7).

Het gezin van Simon en Rozette Beem
Simon Beem werd geboren in Elburg op 16 juni 1841. Zijn ouders waren Ezechiël Beem en Henriëtte Vroomen. In zijn werkzame leven was Simon Beem eerst bakkersknecht bij bakkerij Geerlofs aan de Vischpoortstraat 21. Daar maakte hij vanaf 1880 matses en “galletjes” (gevlochten broden). Deze bezorgde hij vóór de sabbat bij de Joodse gezinnen. In 1905 vierde hij zijn 25-jarig jubileum bij bakker Geerlofs. Simon Beem trouwde met Rozette (Zette) Lievendag (1837-1926). Uit dit huwelijk werden zes kinderen geboren. De kinderen Jozeph en Henriëtte verlieten Elburg al in hun jonge jaren. Henriëtte Beem trouwde op 24-12-1897 te Elburg met Abraham Cohen (slager), zoon van Isaäk Cohen en Betje Mozes Cutzien uit Oldenzaal. Jozeph en Henriëtte Beem zijn beiden tijdens de vervolgingen van de Tweede Wereldoorlog omgekomen.

       
Ezechiël (Zeeg), David en Samuël (Sam) bleven ongehuwd thuis wonen. Oudste broer Zeeg (1874) moest de kost verdienen voor het gezin door “met het pak de boer op te gaan”. Zijn verstandelijk gehandicapte broer David (1877) ging vaak met hem mee. Jongste broer Sam (1882) lag veelal op bed. Uit overlevering is bekend dat hij mensenschuw was. Ze hadden Samuël tijdens zijn militaire dienstperiode zo gepest dat hij niet meer onder de mensen durfde te komen. Ezechiël Beem was een belezen man. Vóór 1940 las hij (net als zijn vader Simon in vroegere jaren) in de synagoge regelmatig voor uit de Tora, omdat de (vergrijsde) Joodse Gemeente van Elburg in de periode vóór de oorlog geen godsdienstonderwijzer meer in dienst had.

Overlijden van Rozette en Simon Beem
Rozette Beem-Lievendag stierf op 17 juli 1926 op de leeftijd van 88 jaar. Op haar grafsteen staan de volgende woorden: Hier rust de dierbare vrouw mevrouw Rebecca, dochter van de heer Jozef Lievendag, echtgenote van de heer Simcha Beem, de naam van haar moeder was Dina. Zij overleed in goede naam op de avond van uitgaande Sabbat 7 Aw van het jaar 686. Simon Beem stierf op 10 september 1934 des namiddags ten zes ure te Elburg. Hij bereikte de hoge leeftijd van 93 jaar. Getuigen bij de overlijdensaangifte waren Isidor Förster  en Michiel Aäron de Lange. Op zijn grafsteen staat de volgende tekst: Hier rust een eenvoudig en oprecht man de heer Simcha, zoon van Jecheskel Beem, de naam van zijn moeder was Jetta. Hij ging naar zijn eeuwigheid op de tweede dag van het Nieuwjaarsfeest 695.

Deportatie
De drie gebroeders Beem werden op 9 april 1943 vanuit hun huisje aan de Bloemstraat opgehaald. De deportatie van de broers Beem werd vele jaren later beschreven door de oud-Elburger dominee C. Balk in het tijdschrift De Waagschaal (31 juli 2004). Hij was als 12-jarig jongetje ooggetuige van dit vreselijke drama. Een gedeelte uit dit aangrijpende verhaal:

(…) “Inmiddels schrijven we april 1943. De vervolging is in volle gang. Sommigen ontsnappen, een enkeling duikt onder. De Joodse slager vindt snel asiel in een klein huis tegen de stadsmuur bij zwaar orthodoxe mensen, hun gedachtenis ten zegen. Het armste gezin wordt afgevoerd op klaarlichte dag, twee huizen naast mijn grootouders. Het gezin Beem bestaat nog uit drie zonen; de ouders waren al lang voor de vervolgingen gestorven. De oudste broer Ezechiël, in de wandeling Zeeg, is 68. Hij handelt in lompen. David, 65 jaar, is zwakzinnig en loopt op straat te mompelen. De jongste, Samuël, is 60. Hij komt nooit op straat. Het afvoeren geschiedt met een hemelsblauwe bestelwagen van een wasserij. Ware het in Walenpays geschiedt, er zou op hebben gestaan “Blanchisserie La Confiance”, maar nu stond het in Noord-Veluws Nederlands geletterd. Er was een chauffeur, een nette man tot dusverre, en een diender. Ordelijk en zwijgend verlieten de drie boers het huisje.

   
Bij het schrijven bel ik nog even mijn zusje op om mijn geheugen te testen aan het hare. Zij herinnert zich nog dat Samuël, die nooit buiten kwam, hevig tegen de bestelwagen schopte. Zij was tien jaar toen het gebeurde, ik twaalf. De mensen in de straat stonden in een halve cirkel er om heen. We hoorden ze tegen elkander zeggen: “Die gaan regelrecht naar de gaskamer”. De chauffeur stapte in en vervoerde hen die zouden gaan sterven. Een soort Charon op wielen, over de doodsrivier. Niemand stak een hand uit. Briesend kwamen mijn zusje en ik thuis. Schandelijke misdaden, zomaar door nette mensen. En weer zeiden onze ouders: “Dit alles onder toelating Gods”. En die dominee van de Gereformeerde Bond wiens voornamen waren Wouter Leendert predikte ons elke zondag: “De Heere zal hen bezoeken die zich ernstig vergrijpen aan Zijn geboden, ja sommigen straft Hij nog in dit aardse leven”. Er was nog hoop, maar het zou even duren (…). David en Samuël stierven op 16 april 1943 te Sobibor, Ezechiël op 14 mei 1943. Mogen hun zielen gebonden zijn in de bundel der levenden. En mogen er onder de lezers enkelen zijn die voor David, Samuël en Ezechiël een Kaddisch bidden.” 

Deportatie van de gebroeders Beem
David en Samuël Beem werden na hun vertrek uit Elburg gescheiden van hun oudste broer Ezechiël. De beide jongere broers werden direct naar Westerbork gebracht. Van daaruit werden ze op dinsdag 13 april 1943 (transport 58) gedeporteerd naar Sobibor. De trein bestond uit 34 wagons en telde 1204 gedeporteerden, waaronder 177 kinderen. De trein arriveerde op vrijdag 16 april. Vrijwel direct na aankomst werden David en Samuël vergast.

Ezechiël Beem werd eerst naar Kamp Vught overgebracht. Hij arriveerde op 9 mei 1943 vanuit Kamp Vught in Westerbork. Daar verbleef hij enkele dagen in barak 57. Op dinsdag 11 mei (transport 63) werd hij vanuit Westerbork gedeporteerd naar Sobibor. De trein telde 35 wagons bevatte 1446 gedeporteerden, waaronder 180 kinderen. Ezechiël Beem werd op vrijdag 14 mei vergast in Sobibor. Hij was 68 jaar oud. Op een kaartje van het Rode Kruis staat onder andere het volgende vermeld over Ezechiël Beem:

Koster N.I.G. sedert 1-9-1932
Vroegere werkkring: handelaar in manufacturen
Indruk: kan goed met publiek omgaan, niet administratief onderlegd
Gezondheidstoestand: goed
9-5-1943 Westerbork, barak 57.

 

DEPORTATIE
Persoonlijk heb ik gezien hoe de familie Beem werd afgevoerd. Het was op een maandag tussen de middag toen ik uit school kwam. Bij het lokaal aan de Bloemstraat stond de bestelwagen van wasserij Het Vertrouwen. Uit die auto stapten de dienders Stel en De Jong. Ze liepen de donkere gang in van het huis van de familie Beem. Even later kwamen ze terug met drie mannen. Dat waren Zeeg, Sam en David. Ik kende er maar twee. Die andere bleek altijd ziek thuis te zijn geweest. Er stond een kistje of zoiets achter de auto. De beide dienders hielpen heel voorzichtig de in mijn ogen oude mannen in de auto.


Volgens mij werd de zieke man er met stoel en al ingezet. Later begreep ik dat het Sam moet zijn geweest. De langste, David, was niet goed bij zijn verstand en liet zich alles gezeggen. De korte Zeeg droeg zoiets als een zak op zijn rug. Er stonden maar weinig mensen te kijken. De meesten vonden het naar mijn idee maar goed dat deze mensen een ander onderkomen zouden krijgen, anders waren ze toch maar versmeerd en van de honger omgekomen. Maar we wisten niet wat er met deze mensen ging gebeuren. Dat bleek pas achteraf.
Bron: Gerrit Hoekert (1929-2020), Oldebroek

ONOMKEERBAAR
Ik zie het nog voor me dat de gebroeders Beem bij ons uit de Bloemstraat werden opgehaald. Dat was een vreselijk iets. Mijn zusjes en ik stonden met onze vader op de gootplank toen het gebeurde. Mijn vader zei eerst niets. Hij keek het vol afgrijzen aan. Na een poosje zei hij: die zien we nooit meer terug! En toch wisten we op dat moment eigenlijk niet wat er met die mensen zou gebeuren. Daar zijn we pas na de oorlog achter gekomen. Ik moet er nog vaak aan denken. Wat een vreselijke wereld was dat toen!
Bron: Gerharda van de Poppe (1928), Ommen