EB 59

LAMMERT JANSEN (EB 59)
In 1995 schreef oud-visserman Lammert Jansen (1917-2014) op verzoek van de oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop zijn herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog op. Dit persoonlijke verhaal schetst een bijzonder beeld van de spanningen, de beperkingen en het gevaar waarmee de vissers op het IJsselmeer werden geconfronteerd. In onderstaand verhaal staat de voedselvoorziening centraal. Diverse Elburger schippers haalden tijdens de oorlog aardappelen uit Drenthe. Dat was vaak niet zonder gevaar. Lammert Jansen schreef hierover onderstaand verhaal.

   
Dreiging
Na de luchtlandingen bij Arnhem -in september 1944- kwam er van vissen niet zo veel meer terecht. Eerst kon het niet, omdat de Duitsers bekend maakten dat de schuiten naar Stavoren gebracht moesten worden. De vissers weigerden dat. De situatie in Elburg was enige tijd dreigend. Zelf ben ik toen meteen vertrokken en ondergedoken in Nunspeet, tot de rust weer gekeerd was. In die dagen waren de motoren aan boord onklaar gemaakt. Bij ons waren onderdelen verdwenen en kon er niet meer op de motor gevaren worden. We kregen ook geen toewijzing voor brandstof meer. Op de motor varen was dus voorbij.

Voedselvoorziening
De laatste oorlogswinter was voor veel gezinnen een echte hongerwinter. Veel mensen trokken uit het westen te voet of met allerhande voertuigen naar Noord-Nederland om wat rogge of aardappelen te bemachtigen. Wij gingen toen voor de voedselvoorziening varen. Naar Broekerhaven om bieten te halen en naar Drenthe voor aardappelen. Zelf vond ik dat prettiger dan het vissen. Met vissen was je hele dagen op zee en omdat de Engelse vliegtuigen overal op begonnen te schieten, was dat gevaarlijk. Wel was je afhankelijker van het weer, omdat je geladen was en daardoor sneller water overnam. Met het varen voor de voedselvoorziening was je niet hele dagen op zee.

Uit Broekerhaven vertrokken we bijvoorbeeld ’s nachts om bij goede wind in de morgen thuis te zijn. Op de kanalen naar Drenthe was het ook wel gevaarlijk, maar daar hadden we meer mogelijkheden. Zo was er een keer luchtalarm in Meppel. We lagen aan de kant en konden snel de schuit verlaten. Een jachtvliegtuig kwam tijdens luchtalarm in duikvlucht overvliegen. Een andere keer, op weg naar Dieverbrug, waren er vliegtuigen in de lucht op het moment dat ons een konvooi schepen passeerde. De stuurman op het laatste schip waarschuwde nog: ‘Jongens, denk om de vliegtuigen.’ Wel was ik blij dat het konvooi zich van ons verwijderde. Het was in elk geval een betere prooi dan onze schuit. Langs de Drentse Hoogvaart waren ook schuttersputten gegraven waar je in tijd van gevaar in kon duiken.

Aardappelen halen
We hebben ook nog een keer aardappelen gehaald van Zwartsluis en naar Spakenburg gebracht. Dat deden we samen met nog vijf á zes schuiten. De aardappelen waren voor Amerongen bestemd. De vroegere predikant van de Gereformeerde Kerk in Elburg, ds. Brinkman, stond op dat moment in Amerongen. Hij was naar Elburg gekomen met een ouderling van de Hervormde Gemeente van Amerongen om vervoer te regelen. Ze mochten 42 ton aardappelen uit Zwartsluis halen voor de inwoners van Amerongen. Daar hadden ze vaartuigen voor nodig. Het was toen vrijdagavond en samen spraken we af maandagmorgen om vijf uur te vertrekken. Dan was de Sperrtijd afgelopen en mocht je weer buiten komen. Dat weekend was ik in Elspeet en kwam op zondagavond, voordat de Sperrtijd begon, weer thuis. We moesten om acht uur ‘s avonds binnen wezen.

Sperrtijd
In Elburg gingen we ook wel na acht uur naar de haven. We liepen dan over de wallen. Het gebeurde een keer in de zomer dat ik met mijn broer na acht uur over de wal naar de haven ging. Bij ‘de onderaardse gang’ was je dan ook zo aan de haven. Maar op dat moment kwam er een marine-officier van de haven aanlopen. We ontmoetten elkaar midden op de brug. Er liep een kat op de brug en hij wees daar naar en zei: ‘Acht uur geweest, insperren’ en vervolgde zijn weg. Maar op die zondagavond zei mijn vader tegen me dat we een onderduiker mee moesten nemen naar Zwartsluis, waar zijn ouders woonden. Hij zou ’s morgens om vijf uur aan de haven zijn. Vader gaf me een papier met het stempel van de ‘Ortskommandant’ erop waar ook de naam van de onderduiker op stond.

   
Spanning
Het was allemaal goed geregeld, zo leek het. Die middag moesten we aardappelen laden van verschillende schepen. Dat nam veel tijd in beslag, omdat ze goede kwaliteit wilden. Om vijf uur in de morgen mochten we de sluis weer door, maar omdat we ’s avonds na acht uur niet meer naar buiten mochten, gaf ik mijn papieren aan de onderduiker. Dan kon hij die avond nog bij zijn ouders blijven. Als ze hem dan zo vroeg in de morgen aanhielden, kon hij verklaren dat hij moest varen.

Maar omstreeks negen uur die avond, toen we bij elkaar aan boord zaten, hoorden we plots Duitse laarzen op de plecht. Ik hoorde ook de stem van de onderduiker en dacht meteen: ‘Die heeft na acht uur buiten gelopen.’ Later bleek dat dat niet zo was. Na achten kwam de Duitse waterpolitie aan de woning en arresteerde hem. Omdat hij mijn papieren had, kwamen ze toen bij ons aan boord. Ze moesten de schipper hebben. De lamp bij ons deed het slecht. We moesten een kaars aansteken, maar die hadden we niet aan boord. Ze wilden de bemanningslijst inzien. Meteen wist ik dat die niet in orde was.

Aanvankelijk deed ik net alsof ik die niet kon vinden, maar ze moesten hem hebben. Met een ‘kattekop’ lichtten ze toen bij. Op de lijst stond een andere naam. De Duitsers vroegen aan de onderduiker of hij zo heette. Dat was niet zo, maar ik zei tegen hen dat ik hem (de onderduiker) gewoon op die lijst vergeten was en dat ik vond dat een verklaring van de ‘Ortskommandant’, waarop zijn naam wel stond, voldoende was. Ik werd nog ondervraagd hoelang of de onderduiker al mee ging en of hij nooit een oproep had gekregen om aan de stellingen te werken. De onderduiker ontkende dit en zei dat hij een evacué uit Arnhem was.

Goede afloop
Ze namen hem, mijn persoonsbewijs en de bemanningslijst mee en vertelden me dat ik me de volgende morgen moest melden. Hierop antwoordde ik dat wij om vijf uur in de morgen al door de sluis moesten. Daarop zeiden ze dat ik ook wel eerder mocht komen. Ze waren immers de hele nacht open. Ik zag er erg tegenop. Van de jongen wist ik bijna niets. Uit de vragen van de Duitse politie kon ik wel opmaken dat hij aan de stellingen had moeten werken. Ik had dan ook niet veel vertrouwen in een goede afloop. Wel heb ik die nacht overwogen om te vluchten. Dat kon ook wel, maar ik zat er mee dat ze mijn adres hadden en was bang dat ze dan in Elburg huiszoeking zouden doen en mijn vader zouden meenemen.

Uiteindelijk besloot ik me om vijf uur te melden. Ik moest maar afwachten wat er met me zou gebeuren. Met mijn broer had ik afgesproken dat hij maar met de schuit weg moest varen en iemand van de andere schuiten aan boord moest nemen. Toen ik op weg was naar de politie kwam de onderduiker met zijn vader me tegen. Ze hadden mijn papieren bij zich en we moesten maar snel maken dat we wegkwamen. Bij de sluis kregen we voorrang van de andere schippers en waren snel verdwenen. We moesten de aardappelen naar Spakenburg brengen. We hadden die dag tegenwind en kwamen pas in de middag in Harderwijk aan. ’s Nachts om twee uur zeilden we weer en vroeg in de morgen arriveerden we in Spakenburg. Daar werden de aardappelen gelost. De volgende morgen zijn we om twee uur vertrokken naar Elburg.

Schipper naast God
Onder mijn scheepspapieren was ook het bewijs dat we aardappelen mochten vervoeren. Het begon met mijn naam en dan ‘schipper naast God van de EB 59’. Dat sprak me erg aan. Ik heb het document niet meer in mijn bezit, want ds. Brinkman wilde het graag hebben. We kwamen zonder problemen weer in Elburg aan. Het was allemaal wonderlijk goed afgelopen. Het waren moeilijke tijden, maar als je ‘schipper naast God’ bent, kun je ook het roer in handen geven van de Grote Stuurman…