EB 51

Jacob Westerink werd op 28 september 1892 geboren. Zijn ouders waren Jacob Westerink (Jaap van Dirk) en Jannetje de Gunst (1860-1894). Toen Jacob twee jaar oud was stierf zijn moeder. Zijn vader hertrouwde op 31 oktober 1895 met Brigje de Boer (1855-1896), maar zij stierf ook op jonge leeftijd. Westerink trouwde in 1899 voor de derde keer met Hermina Ruijter (1870-1911). Uit dit huwelijk werden acht kinderen geboren, waarvan er twee op zeer jonge leeftijd stierven. Hermina Ruijter stierf op 25 november 1911. In 1914 huwde Jacob Westerink (1867-1943) voor de vierde keer met Gerritje Vos (1868-1952).

Jacob Westerink (1892-1982) viste in zijn jonge jaren op de bons (EB 36) van zijn vader. Voordat hij bij hem aan boord kwam, was Jacob een seizoen actief als bijlegger tijdens de kubbenvisserij bij Reijer Vos. Vanaf 1916 viste Jacob Westerink enkele jaren als knecht en zetschipper bij onder andere Jan Emanuel van Doorm (EB 33), de weduwe Hopman (EB 15) en de weduwe Van Triest (EB 51). Met laatstgenoemde trouwde Westerink uiteindelijk op 30 oktober 1920. Vanaf dat moment was Westerink schipper op de EB 51. De weduwe Van Triest-Broekhuizen had uit haar eerste huwelijk drie kinderen gekregen, waarvan er een op zeer jonge leeftijd was gestorven. Uit het huwelijk van Jacob Westerink en Nenna Broekhuizen werden acht kinderen geboren. De zonen Jan (geb. 1916), Jacob (geb. 1925) en Johan (geb. 1931) visten gedurende kortere of langere tijd met hun vader op de botter EB 51.


Herinneringen aan de oorlogsjaren
Tijdens zijn leven is Jacob Westerink diverse keren geïnterviewd. Jacob kon boeiend vertellen. Ook over de Tweede Wereldoorlog bewaarde hij herinneringen. In 1976 vertelde hij over de jaren 1940-1945 het volgende: “Ik heb eens veertien geallieerde vliegtuigen in een nacht zien neer storten. Eén was zo kort bij ons dat je de krant had kunnen lezen. Je kon de benzine wel proeven. Want toen dacht ik bij mijzelf, stel eens dat er een man bij de botter opduikt. Wat moet ik er dan mee? Ja, we waren natuurlijk toen al anti-Duits. Ik denk: ja, niet naar Elburg brengen. Hier lag een bezetting en dan wordt hij ogenblikkelijk ingerekend. Ik had mijn plan al klaar. Dan vaar ik met hem zo kort mogelijk tegen de wal aan. En dan zei ik: nou, hier moet je er uit en daar heb je boerenhuizen en daar moet je onderdak zien te zoeken. Want als ik hem aan de wal bracht, dan was hij weg. De Engelsen waren onze bondgenoten en de Duitsers waren onze vijanden. Toentertijd. Maar dat is dan gelukkig nooit gebeurd.

Vliegenier met parachute
Wel eens een keer, toen hadden we de netten net in en we zouden op huis aan en daar kwam een vlieger en daar hing iemand aan een parachute en die stortte in zee. Dat zagen wij ook, en wij gauw voor de wind er achter aan, maar daar was geen jagen aan. En die is toen opgepikt door de Urker boot en daar waren juist toevallig een stel Duitsers aan boord en die hebben hem daar neergekwakt en voor vuil laten liggen. Later heb ik wel gehoord dat die man is gestorven. Misschien met een goede geneeskundige behandeling had hij het leven nog gered kunnen hebben, maar tijdens de oorlog is het leven hard en wreed. Ontzettend.

   
Duitsers aan boord
Toetertijd kregen we ook wel eens een Duitse boot ’s nachts langs ons. Dan stapten ze bij je aan boord. Vaak was het begonnen om paling. Op een keer zaten we aan de kuil. Om de beurt deed je dan een dutje. Ik had Jan Broekhuizen (Jan de Gabbel) als knecht bij me aan boord. Hij zei tegen me: Ome Jaap, daar komt een Duitse boot aan. Ik er gauw uit. Want die paling zat in de klaarzak die in de bun hing. Het eerste wat ik deed was die klaarzak los trekken zodat die paling los in de bun kwam te zwemmen. Ik denk: dan vinden ze de paling nooit. Ze kwamen aan boord. Er was iemand bij die Hollands sprak. Een NSB’er natuurlijk.

Ik zei: Ben jij een Hollander? Ik keek hem zo verachtelijk aan. Ja, zei hij. Ik zei: Het net is leeg. Dan loog ik ook nog niet. Ja, zei die Hollander toen: Maar ze hebben ze wel, die zitten daar onder in de bun. Ik zei: Hier heb je de strijkbeugel. De manier waarop hij die strijkbeugel vast hield was onhandig. Ik dacht: Ja vader, je krijgt er niet één uit. En daar ging hij mee aan het stoten. Niets waard. Ik zei: Zie je nu wel. Niets. Daags kregen wij ze er natuurlijk wel uit. Ik zei: Maar nu moeten we oppassen dat we uit het gezicht blijven. Want die nacht hebben we door gevist en een mooi beetje paling gevangen. Ze moesten ons niet weer te pakken krijgen, want dan waren we er bij. En toen, heel in de verte, zijn we er met een wijde boog omheen gevaren.”

Angstige tijd
Door de neervallende bommenwerpers werd de zee zeer hechterig. Er zijn vooral na de oorlog ontzettend veel kuilnetten door de vliegtuigwrakken gescheurd en verspeeld. Alles was ijzer, dat was zo scherp, dat sneed de boel zo af. De oorlog is in veel opzichten een angstige tijd geweest. Maar het leven moest doorgaan. Er mochten geen lichten op de botters worden gevoerd. Alle lichten moesten met een kap worden afgeschermd waardoor je elkaar nauwelijks kon waarnemen. Tot twee keer toe heb ik daardoor een aanvaring gehad: een keer met een Kamper en een keer met een Volendammer botter. Maar je kon daar niets aan doen. We werden als vissers ook ingeschakeld voor de voedselvoorziening, door kool te halen in Broekerhaven (bij Enkhuizen). Ook werden we naar Drenthe gestuurd om aardappelen te halen, waarbij we ook angstige avonturen hebben beleefd omdat het daar wemelde van de onbetrouwbare mensen.

Naschrift
Jacob Westerink is ruim 61 jaar getrouwd geweest met Nenna Broekhuizen. Jacob stierf op 11 november 1982 op de leeftijd van negentig jaar. Zijn vrouw was een jaar daarvoor overleden op de hoge leeftijd van ruim 93 jaar.