Noodopvang in Elburg

NOODOPVANG IN OORLOGSTIJD
In september 1944 ontstond in Elburg behoefte om een noodziekenhuis in te richten. De grote toestroom van enkele honderden Arnhemse evacués speelde daarbij een belangrijke rol. Toen ook het vervoer naar Zwolle, Kampen en Ermelo steeds meer werd bemoeilijkt, besloot men in Elburg een noodhospitaal in te richten. Het pas opgeleverde gebouw van de christelijke lagere nijverheidsschool voor meisjes (Huishoudschool) aan de Zwolseweg leek hiervoor het meest geschikt. Het gebouw van de Huishoudschool was voorzien van elektrische stroom, water en brandstof voor verwarming en koken. De benodigde spullen voor het ziekenhuis werden hoofdzakelijk ingezameld onder de Elburger bevolking. Het gebouw was goed ingericht en voldeed aan de eisen van die tijd. De patiëntenkamers waren zowel op de begane grond als op de eerste verdieping ingericht.

   
Noodziekenhuis
De heer Kornelis Veninga kreeg als districtscommissaris de verantwoordelijkheid over het noodziekenhuis. Er werd in korte tijd een team samengesteld met personen die medische kennis bezaten en ervaring hadden met het verplegen van zieken. Het artsenechtpaar Hoekstra deed de medische zorg. Mevrouw M. Verhoef-de Looper en de dames Gerritsen, Moraal en Moud zetten hun deskundigheid in als verplegend personeel. Ze kregen daarbij veel assistentie van diverse (medisch ongeschoolde) Elburger vrouwen. Mevrouw Verhoef-de Looper werd aangesteld als directrice van het noodziekenhuis. Mevrouw Moraal hield zich voornamelijk bezig met de ontsmetting en de ontluizing van de patiënten. Nadat de heer Hoekstra naar elders moest vertrekken, werd hij als arts opgevolgd door de heer Giesbers, een evacué uit Oosterbeek. Toen hij na de bevrijding terugkeerde naar Oosterbeek hebben de Elburger artsen Gerritsen en Gualtherie van Weezel de patiënten verder behandeld.

Balans
Tussen 15 september 1944 en 15 juni 1945 werden in het noodziekenhuis 26 baby’s geboren. Allerlei soorten patiënten werden behandeld zoals Elburgers, Arnhemse evacués en hongerende trekkers uit het westen van Nederland, op zoek naar voedsel. In het laatste oorlogsjaar vonden veel beschietingen plaats op de Zuiderzeestraatweg. Als gevolg hiervan raakten in het laatste oorlogsjaar 246 personen gewond. Sommigen werden dodelijk getroffen.

   
Confectiefabriek
Het nog bijna nieuwe gebouw van de Confectiecentrale werd tijdens het laatste oorlogsjaar ingericht als noodopvang. Tijdens Kerst 1944 werd een deel van het gebouw met timmer- en metselwerk aangepast voor de opvang van grote aantallen patiënten. Patiënten met tuberculose, difterie en tyfus werden hier hoofdzakelijk verpleegd. En verder deed het gebouw van de Confectiecentrale dienst als slaapgelegenheid voor het verplegend personeel.

Rooms-katholiek leven
Op 20 oktober 1944 begon pater Van Vugt zijn werk als pastor in Elburg. Hij was eind september 1944 vanuit Elden met zieken en gewonden geëvacueerd naar Eerbeek en Ugchelen. De heer F. Vastert uit Elburg nodigde pater Van Vugt uit naar Elburg te komen voor zielzorg voor de geëvacueerden in Elburg en omgeving. De eerste dienst werd gehouden in het Lokaal Bloemstraat op zondag 22 oktober 1944. Op dat moment waren er in Elburg naar schatting ongeveer 600 evacués, die hoofdzakelijk Rooms-katholiek waren. Het gebouw aan de Bloemstraat bleek al gauw te klein velen moesten vaak buiten de dienst proberen te volgen. De evacués in Elburg kwamen hoofdzakelijk uit Arnhem en Oosterbeek en waren vrijwel allemaal Rooms-katholiek.

   
De inrichting van het kerklokaal gebeurde met hulp van het Dominicanenklooster uit Zwolle. Behalve de zondagsdiensten was er doordeweeks iedere morgen om 8.00 uur de Heilige Mis. Tot 1 juli 1945 werden in Elburg 17 kinderen gedoopt, twee huwelijken ingezegend. Er werden vijf evacués en enkele hongertrekkers te Nunspeet en te Elburg begraven. Ook in het noodziekenhuis werd op zondagmorgen de communie uitgereikt. Een aantal Rooms-katholieke trekkers, die dodelijk gewond waren geraakt door beschietingen, ontvingen de Laatste Heilige Sacramenten en werden door pater Van Vugt in hun laatste uren bijgestaan.  In de week werden catechisaties gehouden en conferenties georganiseerd voor de oudere jeugd. Pater Van Vugt organiseerde in Elburg hulpacties voor behoeftigen door het geven van financiële steun. Zo werden een paar duizend stuks textielgoed, enige honderden paar klompen, gebedenboeken enz. uitgereikt. Deze hulp aan evacués en onderduikers werd ondersteund door de heren Vastert, Van der Beek, Simloffer en Van Veen.

Sinds januari 1945 werden in het Rijkswerkkamp in ’t Harde ook diensten verzorgd voor Rooms-katholieke evacués. Op zondag 1 juli 1945 werd in het Lokaal aan de Bloemstraat de laatste officiële Rooms-katholieke dienst gehouden. Pater Van Vugt had door zijn vele werkzaamheden grote achting en waardering verworven. Voor een kleine groep werden in het gebouw van de Confectiecentrale aan de Zwolseweg onder leiding van pater Arts uit Nunspeet nog Rooms-katholieke diensten gehouden. Hij leidde in dezelfde tijd ook in Doornspijk de diensten voor achtergebleven evacués. Pater Van Vugt hield pastorie bij de familie Van Beek in het ATO-gebouw. Hij kreeg daar veel hulp en hartelijkheid.

Noodopvang in het pand Beekstraat 55
Naast het noodziekenhuis werd eind 1944 in het gebouw van de Ambachtstekenschool aan de Beekstraat 55 een noodopvang ingericht voor rondtrekkende passanten die tijdelijk onderdak en voedsel nodig hadden. Enkele honderden evacués uit Arnhem en omgeving kwamen richting de Noordwest-Veluwe. Velen konden worden ingekwartierd bij burgers. Een aantal van hen vond onderdak in openbare gebouwen. Daarnaast trokken enorme aantallen hongerende mensen, voornamelijk uit West-Nederland, langs en door Elburg op zoek naar voedsel en (tijdelijk) onderdak. Onder leiding van Jo van den Pol werd een aantal lokalen van het gebouw aan de Beekstraat ingericht als slaapruimtes. Hij kreeg daarbij hulp van een aantal Elburger dames en meisjes. Eind juni 1945 werd de noodopvang opgeheven. Het grote, gehavende gebouw moest grondig worden opgeknapt en opnieuw worden ingericht.


IKO
Vanaf eind 1944 werden ongeveer 5.600 hongerende kinderen vanuit West-Nederland naar andere delen van het land overgebracht. Het Interkerkelijk Overleg (IKO), een samenwerkingsverband tussen de verschillende kerken, coördineerde het transport van de kinderen. Het Rode Kruis werkte nauw samen met het IKO. Ook de kerken in Elburg verleende hun medewerking. In het Elburger comité stond onder leiding van dominee Gruppen (voorzitter), pater Van Vugt, mejuffrouw K. Sweepe en de heer A. Hulst. De kinderwandeltransporten deden Elburg aan in februari en maart 1945. In groepen met in de regel twee vaste begeleiders liepen via Amersfoort over de Zuiderzeestraatweg richting Zwolle. In Elburg kon van de gaarkeuken worden gegeten en overnacht in de christelijke lagere school aan de Bas Backerlaan. Een belangrijke rol bij dit geheel speelde wijkverpleegster Dé Verhoef. Zij controleerde en verzorgde onder andere de voeten van de kinderen wanneer ze (bijna) niet meer in staat waren om verder te lopen.

Na de bevrijding
Kort na de bevrijding werden de noodziekenhuizen van Oostendorp en Elburg om praktische redenen samengevoegd. Het aantal patiënten verminderde snel. In de laatste week van juni 1945 werd het noodziekenhuis opgeheven. Het gebouw van de Huishoudschool werd weer in gereedheid gebracht voor het onderwijs. En ook in het gebouw van de Confectiecentrale werden langzaam de normale werkzaamheden werd opgestart. Begin juli werden het schoolgebouw en de Confectiefabriek nog een aantal weken voor opvang van een flink aantal Canadezen. De levendigheid in de binnenstad nam toe en de gastvrijheid en de dankbaarheid van de Elburgers was groot. Op 17 juli 1945 konden de Elburgers die spullen (voornamelijk linnen) in bruikleen hadden gegeven weer ophalen in het gebouw van de oude kleuterschool aan de Schapesteeg.

HARK
Ter ondersteuning van behoeftigen was in het laatste oorlogsjaar ook in Elburg de HARK actief. Deze afkorting betekent: Hulp Actie Rode Kruis. Naar behoefte konden mensen vooral dekens, kleding en schoeisel ontvangen. De HARK was vooral bedoeld om hulp te verlenen aan oorlogsslachtoffers uit oorlogsgebieden. Vooral evacués en rondtrekkende ontheemde mensen kregen ondersteuning van de HARK. De HARK was onderdeel van de overkoepelende hulpverleningsorganisatie NVH (Nederlands Volks Herstel) die zich richtte op de bevordering van de geestelijke en lichamelijke wederopheffing van het Nederlandse volk. In 1948 werd de NVH opgeheven.

Nederlandsch Volksherstel
Vanaf april 1945 was in Elburg een afdeling van het NVH (Nederlandsch Volksherstel) van de provincie Gelderland actief. Voorzitter van deze organisatie was de journalist Jan L. de Boer. De NVH hield zich met name bezig met de inzameling van geld en goederen voor gebieden in Gelderland die zwaar hadden gelede door de oorlog. De afdeling hield zich onder andere bezig met de inzameling van kleding, linnengoed, ondergoed, schoenen, meubels, beddengoed en huishoudelijke artikelen. In Elburg werden in mei collectes en inzamelingen gehouden. In de berichtgeving van Strijdend Nederland van 30 april 1945 werd er nog eens op gewezen dat de Elburgers veel hulp hadden verleend aan evacués en trekkers en daardoor wellicht niet meer zo ruim in de goederen zouden zitten. Anderzijds werd de hoop uitgesproken dat de inzamelingen op waardige wijze zouden slagen omdat Elburg, in vergelijking met andere plaatsen, met weinig materiële schade de oorlog was doorgekomen.

   
UVV
In het kader van hulpverlening en wederopbouw werd in Elburg, op initiatief van mevrouw Bentheim-Sypkens, een plaatselijke afdeling van de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers (UVV) opgericht. Begin mei 1945 vond een bijeenkomst plaats onder leiding van mejuffrouw Wierda waarbij ze het voornaamste doel van de UVV uiteen zette: de nood van de oorlogsellende lenigen en verzachten. Alle vrouwen konden hier in principe aan meewerken. Tijdens de oprichtingsvergadering werden enkele concrete werkzaamheden genoemd: een koerierdienst onderhouden, gebouwen gezellig inrichten, het ontsmetten van repatriërende personen, maar vooral kleren en geld inzamelen. Naast de dames Wierda en Bentheim-Sypkens was ook mevrouw Moraal actief als bestuurster van de UVV. Tijdens een vergadering van 26 juni 1945 kon de presidente, mejuffrouw Wierd, meedelen dat de inwoners van Elburg tijdens een gehouden inzameling ruimhartig meubels en kleding hadden afgestaan aan de zwaar getroffen inwoners van Oosterbeek en Renkum. Er was zelfs een drietons auto nodig om alles te vervoeren. Koningin Wilhelmina was beschermvrouwe van de UVV.

 

BRIEF
Op 25 september 1944 schreef gemeentesecretaris (van Doornspijk) Johannes van Hulsteijn een brief aan zijn zwager en schoonzuster in Slikkeveer. In deze brief beschreef hij de verwarrende situatie van september 1944. Vanuit zijn woning aan de Zuiderzeestraatweg in Oostendorp kon Van Hulsteijn de gevolgen van Dolle Dinsdag en de Slag om Arnhem duidelijk waarnemen. Een fragment uit deze brief:

Grote drommen N.S.B.-ers, landwacht, militairen en lange colonne auto’s lopen, fietsen of razen ons huis voorbij. Voor twee weken was het en mooi gezicht. Max Blokzijl in landauer met erewacht van jeugdstorm en landwacht te paard, vol beladen met koffers, kisten en dozen. Boer Spelt uit Barneveld met familie en have en goed. Alles trok naar Westerbork en vonden bestemming in het Jodenkamp. Duitsche meiden, telefonistes enz. trokken met verwezen gezichten, steeds naar boven kijkend naar eventuele vliegtuigen, in auto’s en bussen oostwaarts. Alles had de schrik voorgoed te pakken. Stapten zij uit of moesten zij wegens plek of anderszins zich een ogenblik ophouden, dan was hun eerste vraag: waar zijn de Engelschen?

Overdag en ’s nachts vooral raasden legerauto’s over de straatweg, dekking zoekend onder de bomen, wanneer zij meenden vliegtuigen te horen. Verleden week hadden wij hier op de straat de eerste vliegtuigenaanval op een colonne. Vier gewonden, waarvan een dodelijk leverde dit op (militairen). De kogels floten, de vliegmachines dokken, Duitschers schreeuwden, mensen gilden, het was even een ogenblik van verbijstering. Maar alles liep nogal goed af. De Duitschers gooiden nevelbussen op de straat, waardoor een geweldige rook ontstond en het leek alsof de hele buurt in brand stond. De Duitsche soldaten waren heel wat meer overstuur dan de burgermenschen.

Kabels doorsnijden was hier aan de orde van de dag. Nauwelijks hersteld waren zij weer op andere plaatsen defect. Geen burgerbewaking of Duitsche patrouilles hielpen. De IJsselcentrale, de Centrale in Nijmegen en nog meerdere liggen stil. Sinds anderhalve week hebben wij dan ook geen elektrisch licht meer en behelpen wij ons met kaarsen voor verlichting en een kacheltje voor het eten koken. ’s Avonds zitten wij in de keuken, heerlijk warm en verder vroeg naar bed. Vijf locomotieven zijn op het spoorwegtraject te Legerplaats Oldebroek stuk geschoten. Meerdere doden en vooral gewonden zijn hier dan ook vervoerd.     

       
INKWARTIERING VAN DUITSERS
Op 16 november 1944 schreef Marie van Hulsteijn-van Vliet een brief aan haar familie in Slikkeveer. In deze brief ging ze nader in op de hinder die werd ondervonden bij Duitse inkwartiering. De familie Van Hulsteijn woonde tijdens de oorlog aan de Zuiderzeestraatweg in Oostendorp, grenzend aan het gemeentehuis van Doornspijk. Een fragment uit deze brief:

We hebben erg veel last van doortrekkende Duitse troepen. Nacht op nacht halen ze je uit bed, te beginnen met bellen en als je dan niet komt, worden de ramen en deuren bewerkt. Meestal is het om nachtkwartier te doen. Vorige week werd er half twaalf gebeld. Meestal ga ik dan boven uit het raam hangen om te vragen wat er is. Met de nodige dreigementen werd ik gesommeerd de deur open te doen. Ze moesten kamers hebben, want het hoofdkwartier van een legergroep wenste onze benedenverdieping te gebruiken. Een eindeloze stroom van Moffen heeft die nacht onze kamers gebruikt. Er werd op de schrijfmachine geschreven en een ander legde met dreunende stem het krijgsplan uit.

De ene ordonnans na de andere dreunde door de gang. De rijpaarden van de hoge pieten stonden aan de voordeur gebonden. Wij mochten zelf nergens komen, dus ging Hans maar weer aangekleed op bed liggen. Toen het zaakje om zes uur weer opkraste leek de benedenverdieping een stal. We hebben nog steeds geen licht, dus hadden ze kaarsen gebruikt. De mat in de keuken was één stuk kaarsvet met daartussen as en peukjes van wel honderd sigaretten, afgebeten appels en broodkorsten. Als dank voor de gastvrijheid hadden ze mijn zilveren horloge uit de dressoirlade gestolen en een half pond koffiesurrogaat. In alle kasten en laden waren ze geweest. Zelfs mijn bonnendoos hadden ze nagesnuffeld.     

CHRISTIANUS HENDRICUS ANDREE
Op 12 februari 1945 deed Albert van Loo aangifte van het overlijden van de pas drie weken oude baby Christianus Hendricus Andree, zoon van Pieter Andree (magazijnbediende) en Elisabeth Sophia Hoogerhorst uit Arnhem. De baby was op 10 februari omstreeks vier uur in de morgen overleden in het noodziekenhuis aan de Zwolseweg. 

DODELIJKE BESCHIETING
Op 13 maart 1945 omstreeks 15.30 uur vond een dodelijke luchtbeschieting plaats in de nabijheid van de Zuiderzeestraatweg. Daarbij vielen vijf dodelijke slachtoffers. Engelse jachtvliegtuigen bestookten zo nu en dan (vermeende) Duitse transporten langs de Zuiderzeestraatweg. Daarbij werden soms ook onschuldige burgers geraakt. Timmerman en begrafenisondernemer Willem Steven Deetman deed op 15 maart aangifte van de volgende personen:

Maria Theresia Jeltema, zonder beroep, oud 22 jaar uit Den Haag
Hendrik Johan van Poelgeest, broodbakker, oud 52 jaar uit De Bilt
Elsje Vorsteveld, zonder beroep, oud 42 jaar uit De Bilt
Maartje Abcouwer, zonder beroep, 14 jaar uit De Bilt
Johanna Alida Clara van Egmond, kantoorbediende, oud 17 jaar uit De Bilt

Johanna Alida Clara (Jopie) van Egmond werd op 21 maart 1927 geboren te Tjiandjoer (Nederlands-Indië). Zij werd kort voor haar achttiende verjaardag, op 13 maart 1945, bij een beschieting gedood. Jopie van Egmond is naderhand herbegraven op de Gemeentelijke Begraafplaats Brandenburg te Bilthoven.

DERK JAN TEYINCK
Op 13 maart 1945 kwam in Elburg een kindertransport aan uit Den Haag-Rijswijk. Ze waren met een vrachtwagen op weg naar Friesland. In de omgeving van Elburg kreeg de vrachtauto pech. De groep bestond uit dertien uitgeputte en zieke kinderen, waarvan er acht in het noodziekenhuis in de Lagere Nijverheidsschool voor meisjes (aan de Zwolseweg) terecht kwamen. Eén van deze kinderen stierf op 16 maart 1945, kort na aankomst. Het was de 12-jarige Derk Jan Teyinck uit Rijswijk. Hij was geboren op 29 september 1932 in Den Haag als zoon van Johan Anthon Teyinck (ingenieur) en Franciska Hubertine Montaubau van Swijndrecht. Enkele dagen na zijn overlijden vond er een indrukwekkende begrafenis plaats op de Algemene begraafplaats aan de Nunspeterweg. Dominee Tukker en dominee Gruppen spraken beiden aan het graf. Het grafmonument bestaat tot op heden nog steeds.

AARTJE SCHUIJN-HULST (1926-2014)
Aartje Hulst (later gehuwd met Freek Schuijn) heeft vanaf 18 november 1944 tot aan de opheffing in het noodziekenhuis gewerkt. Ze moest hoofdzakelijk helpen met het ontluizen van de patiënten. Volgens haar verhalen zagen die mensen er vreselijk uit, helemaal onder de luizen. Het vergde veel werk om deze mensen te ontluizen. Omdat Aartje in het noodziekenhuis werkte, had ze toestemming om tot 22.30 uur ongehinderd over straat te fietsen. De Duitsers mochten haar fiets niet in beslag nemen. Van de districtscommandant Bureau Afvoer Burgerbevolking (BAB), de heer K. Veninga, had Aartje een ontheffingsbewijs ontvangen dat geldig was tot 1 juni 1945. Haar dochter Alida Lamers-Schuijn vond in het fotoalbum van haar ouders onderstaande unieke foto’s van het Elburger Noodziekenhuis.