Oorlogsslachtoffers begraafplaats Elburg
Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen diverse Elburgers om het leven. Hun namen zijn soms niet zo bekend, maar het verdriet in deze families was groot. Sommigen kwamen om het leven bij verzetsactiviteiten, anderen bij beschietingen. Diverse keren vielen er slachtoffers op het IJsselmeer als gevolg van neergestorte bommenwerpers. Elburger vissers brachten veelal de lichamen van verongelukte geallieerde piloten aan wal. Twee van hen zijn op de begraafplaats aan de Nunspeterweg begraven. Hieronder volgt een overzicht van de namen van de slachtoffers in willekeurige volgorde.
HENDRIKUS HULST (1925-1945)
Hendrikus (Henk) was een van de trouwste medewerkers van de verzetsgroep van Piet Vercouteren. Al op jonge leeftijd sloot hij zich aan als LO-werker bij het ondergrondse verzet. Hij was een fel tegenstander van de geest van het nationaalsocialisme. Hij weigerde dienst te doen voor de Arbeitseinsatz. Zijn motto was: Strijden voor de goede zaak, voor God, Nederland en Oranje én tegen de Duitse onderdrukking. Nadat de radiotoestellen in 1943 door de Duitsers werden gevorderd, was de noodzaak ontstaan om illegale krantjes te verspreiden om de mensen op de hoogte te houden van de oorlogsontwikkelingen. Henk Hulst ging als een van de eersten op pad om het illegale krantje Strijdend Nederland uit Kampen te halen. Later, toen de lezerskring zich gestaag uitbreidde, werd slechts het origineel uit Kampen gehaald. Het krantje werd vervolgens in Elburg gestencild door de gebroeders Gruppen. Henk Hulst bleef in Elburg hoofdbezorger van strijdend Nederland. Hij kreeg daarbij assistentie van onder andere Freek Broekhuizen en Wim de Gunst. Voor zijn naaste familieleden bleven het illegale werk van Henk grotendeels geheim, hoewel ook zijn broers Albert en Aart verzetswerk deden.
Opleiding
Henk Hulst werd op 22 februari 1925 geboren in Elburg als jongste zoon in een gezin van zestien kinderen. Zijn vader Hermen (Harm) Hulst had een visverwerkend bedrijf in het pand Havenstraat 5. Henk volgde de lagere school opleiding aan het Instituut Van Kinsbergen te Elburg. Na de lagere school ging Henk naar de christelijke H.B.S in Zwolle. Daarna haalde hij een aantal aktes met ijzeren wil en taaie vasthoudendheid.
Verzetswerk
Binnen de LO-groep stond Henk Hulst bekend om zijn bekwaamheid. Hij had maandenlang Engels gestudeerd om als verbindingsman te kunnen optreden. Zijn kennis van de Engelse taal kwam goed van pas bij de contacten met geallieerde piloten. In het laatste oorlogsjaar had Henk zich getraind in het omgaan met wapens. Dat was een van de redenen dat Henk Hulst in april 1945, samen met andere NBS’ers, om deel te nemen aan de bescherming van de bruggen aan het Griftkanaal in de omgeving van Heerde. In de vroege ochtend werd van 13 april werden de verzetsmensen overrompeld door een groep Duitse soldaten. Hij Hulst werd gearresteerd en kort daarna gefusilleerd. Zijn lichaam werd op 19 april, de dag dat de Canadezen Elburg bevrijdden, naar zijn geboorteplaats overgebracht. Henk Hulst werd vervolgens begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg te Elburg.
Aart Hulst was ook bij de verdediging van de Klementbrug in Heerde betrokken, maar omdat hij op 12 april jarig was, is hij een dag voor de dramatische ontknoping vanuit Heerde naar Elburg vertrokken. Kort na de dood van Henk Hulst verscheen een In Memoriam in strijdend Nederland. Zijn motto was: Ik strijd voor een heilige zaak, waarvoor God mij geroepen heeft. Moest ik dat vroeger zonder wapens doen, thans heeft God mij de wapens gegeven en ik moet gaan. Henk Hulst ging geen enkel gevaar uit de weg. Hij deed zijn illegale werk zoveel mogelijk onopvallend.
Begrafenis
Op vrijdagmiddag 20 april, een dag na de bevrijding van Elburg, werden achtereenvolgens Jan Lebbing en Henk Hulst begraven. Vele vrienden en leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten en verzetsmensen volgden de baar richting de begraafplaats aan de Nunspeterweg. Dominee W.L. Tukker leidde de dienst en sprak aan het graf naar aanleiding van 2 Samuel 17. Vervolgens werd Henk Hulst herdacht door dominee Gruppen, de heer Langmanals (gewestelijk stafofficier), de heer Otto Veening (afgevaardigde van de NBS, afdeling Oldebroek), de heer Dijkstra (namens de jongelingsvereniging) en de heer Piet Vercouteren. De NBS nam met een salvo militair afscheid van de beide gevallen vrienden.
NICOLAAS SAMUEL RAMBONNET (1921-1945)
Nicolaas Samuel (Niek) Rambonnet werd op 31 januari 1921 geboren in Rockanje (Zuid-Holland). Hij was de oudste zoon van burgemeester F.L.J.E. Rambonnet en Maria Hubertina Rambonnet-Heidenrijk. Nieks moeder stierf op 29 maart 1925. Niek was op dat moment slechts vier jaar oud. Nadat vader Rambonnet een benoeming kreeg als burgemeester van Schoonhoven verhuisden Niek en zijn twee jaar jongere broer Han daar naar toe. De jongens werden in die tijd verzorgd door hun grootmoeder.
Schooljaren
In zijn jonge jaren bezocht Niek Rambonnet de lagere school in Schoonhoven. Toen daar een ernstige difterie-epidemie uitbrak vertrok Niek Rambonnet uit het stadje aan de Lek en volgde de lessen aan het Instituut Van Kinsbergen in Elburg. Na Schoonhoven werd F.L.J.E. Rambonnet burgemeester te Velzen. Hij was inmiddels in 1926 hertrouwd met Marie Madeleine Speet. Uit dit huwelijk werden twee kinderen geboren: Jacques en Wilhelmina Suzanne Lucrèce Marthe. Het dochtertje heeft slechts zes maanden geleefd. Niek Rambonnet bezocht in die tijd het gymnasium in Haarlem. Daar deed hij in 1940 samen met zijn broer Han zijn eindexamen. In die periode leerde Niek Marijke de Vries kennen, met wie hij zich in het laatste oorlogsjaar zou verloven.
Verhuizing naar Oostendorp
Burgemeester Rambonnet overleed op 28 januari 1935 op 49-jarige leeftijd. Mevrouw Rambonnet-Speet bleef achter met haar kinderen Niek, Han en Jacques (geboren uit het tweede huwelijk). Nadat de oorlog in 1940 uitbrak besloot mevrouw Rambonnet om naar Oostendorp te verhuizen om zich permanent te vestigen op huize Old Putten. Dit was het familiehuis waar de familie Rambonnet vrijwel ieder jaar de vakanties doorbracht.
Een belangrijke reden om naar Oostendorp te verhuizen was omdat mevrouw Rambonnet bang was dat het huis gevorderd zou worden door de Duitsers. Niek Rambonnet studeerde inmiddels Rechten te Amsterdam. Omdat Niek Rambonnet weigerde een ariërverklaring te ondertekenen, moest hij zijn studie afbreken. Op eigen kracht vervolgde Niek zijn studie op huize Old Putten. Daardoor kon hij na enige tijd alsnog zijn kandidaatsexamen halen. Een ondergedoken hoogleraar van de Universiteit van Amsterdam nam het examen af.
Verzetswerk
In het voorjaar van 1944 ontstond de verzetsgroep Old Putten. De groep bestond in eerste instantie uit zes personen, maar geleidelijk aan breidde de verzetsgroep zich uit. De broers Niek en Han Rambonnet sloten zich aan bij deze groep, die onder leiding stond van jonkheer Henk Baud. Om goed toegerust aan het verzet te kunnen deelnemen, volgde Niek een korte militaire opleiding. Tot de voornaamste activiteiten van de verzetsgroep hoorde het vervoer en het onderbrengen van geallieerde parachutisten en het ophalen en vervoeren van gedropte wapens van de geallieerden. Daarnaast hield de groep Old Putten zich bezig met het saboteren van telefoonlijnen en het met behulp van springstof laten ontsporen van het door de Duitse Wehrmacht gebruikt spoorwegmaterieel. Vanaf september 1944 trad Niek op als wapeninstructeur om daarmee andere verzetsmannen op te leiden. En in het voorjaar van 1945 werd Niek Rambonnet benoemd tot commandant van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten van de groep Doornspijk.
Razzia op Old Putten
Op dinsdag 13 februari 1945 veranderde alles plotseling. Een eenheid van de Duitse Sicherheitspolizei hield een razzia op het landgoed Old Putten. De leden van de verzetsgroep waren niet aanwezig. Mevrouw Rambonnet en de personeelsleden van het fruitbedrijf, Gerard van Putten en Jaap Zwep, werden gearresteerd. De 20-jarige Alie Elizabeth ter Velde, die zich op dat moment langs de Puttense Beek begaf en in paniek raakte, werd doodgeschoten. Huize Old Putten werd in de daarop volgende periode door Duitsers bewoond en grotendeels leeggeplunderd. Het plan van Niek Rambonnet om zich vrijwillig te melden bij de Duitsers ten behoeve van zijn stiefmoeder werd hem sterk ontraden. Het zou te grote risico’s met zich meebrengen.
Fatale opdracht
Begin april 1945 leek de Bevrijding nabij. De geallieerden rukten op langs de oostelijke kant van de IJssel. Het plan bestond om in de omgeving van Olst en Wijhe de rivier over te steken om vervolgens via de Veluwe door te stoten naar de westelijke provincies van Nederland. Voor het slagen van deze operatie was het van groot belang dat de bruggen over het Griftkanaal in de omgeving van Heerde niet door de Duitsers zouden worden opgeblazen om daarmee de opmars van de geallieerden te vertragen.Voor het bewaken van de bruggen werden ongeveer zestig (verzets)mensen gevraagd. Niek Rambonnet, waarnemend groepscommandant van de verzetsgroep Old Putten, maakte ook deel uit van deze groep. In de vroege morgen van 13 april 1945 werd Niek Rambonnet, bij een poging om informatie in te winnen over het verloop van de geallieerde operatie, in de omgeving van het Griftkanaal door een Duitse patrouille gearresteerd en vrijwel meteen daarop ter plekke gefusilleerd.
Vreugde en verdriet
De vreugde over de terugkeer uit gevangenschap van mevrouw Rambonnet-Speet uit Kamp Westerbork werd overschaduwd door het bericht van het overlijden van haar oudste zoon. Niek Rambonnet werd op 20 april 1945 begraven op de Nieuwe Algemene Begraafplaats te Heerde. Kort daarna besloot de familie Rambonnet tot herbegrafenis van het lichaam van Niek. Deze plechtigheid vond onder zeer grote belangstelling plaats op zaterdagmiddag 28 april op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg. De plechtigheid droeg een sober karakter. Henk Baud sprak als vriend en namens de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten en de verzetsgroep Old Putten woorden ter nagedachtenis van een strijdmakker die zich steeds als vastberaden Nederlander ten volle inzette, ook bij de gevaarlijkste opdrachten. Dominee Faber sprak vervolgens kort en bad het Onze Vader. Han Rambonnet bedankte daarna de aanwezigen voor hun medeleven. Het vuurpeloton, gevormd door strijdmakkers die mee naar Heerde waren geweest, schoot drie salvo’s af, waarna de aanwezigen langs het graf defileerden.
ALIE ELIZABETH TER VELDE (1924-1945)
Tijdens de razzia op het landgoed Old Putten fietste de 20-jarige Alie (Elizabeth) ter Velde op 13 februari 1945 langs de Puttenerbeek. Ze was naar Hendrik Vlieger op de Hoge Enk geweest om een zakje rogge en een busje melk te halen. Juist op dat moment deed de Sicherheitspolizei een overval in huize Old Putten. Alie ter Velde raakte door deze actie in paniek en probeerde zo snel mogelijk weg te komen. Dat werd haar fataal. Ze werd in de rug geschoten en stierf ter plekke. Aaltje (Alie) Elizabeth ter Velde werd op 15 mei 1924 geboren te Epe. Haar ouders waren Lambertus ter Velde en Elisabeth Jager. Met haar moeder, zuster en broer kwam ze in 1937 in Elburg wonen. Haar moeder was weduwe en trouwde in dat jaar met Jacob van Driesten. Het gezin woonde aan de Zwolseweg 7A (momenteel Vackenordestraat).
Alie ter Velde werkte tijdens de oorlogsjaren, samen met Betje Stoffer en Aartje Leusink, bij burgemeester Van Lynden aan de Jufferenstraat 21. Ze had verkering met Harm Westerink. Alie ter Velde werd op maandag 19 februari 1945 begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg. Honderden belangstellende Elburgers stonden uit eerbied langs de kant van de weg. De lijkkoets werd getrokken door twee paarden met zwarte dekkleden. Twaalf dragers liepen aan weerszijden van de koets. Op de grafsteen van Alie ter Velde staan de woorden uit Jacobus 1 vers 11: Want de zon is opgegaan met de hitte en heeft het gras dor gemaakt en zijne bloem is afgevallen, en de schoone gedaante haars aanschijns is vergaan.
GERRIT ENGELTJES (1897-1944)
Op 15 maart 1944 kwam Gerrit Engeltjes in Nunspeet om het leven bij een beschieting van een Engels vliegtuig. Hij was met Manus Tijdeman (Lange Manus) en Henri Heijninck (Jan de Belg) bezig met het lossen van een trein waarin aardappelen werden vervoerd. Het schietincident vond plaats omstreeks elf uur in de morgen. Toen het Engelse vliegtuig naderde, waren de mannen snel onder de trein gedoken. Een voltreffer werd Gerrit Engeltjes echter fataal. Gerrit Engeltjes werd geboren op 26 juli 1897 in Elburg. Hij was een zoon van Lubbertus Engeltjes en Grietje van Triest. Gerrit was getrouwd met Fennigje Plakke (1901-1967). Op 46-jarige leeftijd kwam er op droevige wijze een einde aan het leven van Gerrit Engeltjes. Hij liet zijn vrouw en kinderen achter.
DERK JAN TEIJINCK (1932-1945)
Half maart 1945 kwam in Elburg een kindertransport aan uit Den Haag-Rijswijk. De groep bestond uit dertien uitgeputte en zieke kinderen, waarvan er acht in het Noodziekenhuis in de Lagere Nijverheidsschool voor meisjes terecht kwamen. Eén van deze kinderen stierf op 16 maart 1945, kort na aankomst. Het was de 12-jarige Derk Jan Teijinck uit Rijswijk. Hij was geboren op 29 september 1932 in Den Haag als zoon van Johan Anthon Teijinck (ingenieur) en Franciska Hubertine Montaubau van Swijndrecht. Enkele dagen na zijn overlijden vond er een indrukwekkende begrafenis plaats op de Algemene begraafplaats aan de Nunspeterweg. Dominee Tukker en dominee Gruppen spraken beiden aan het graf. Het graf bestaat tot op heden nog steeds.
WILLIAM LOVE (1918-1944)
Op vrijdag 16 juni 1944 werd door schipper Peter van der Heide en zijn zoon Gerard het lichaam van een geallieerde vlieger in de haven van Elburg aangebracht. Onderzoek wees uit dat het hier ging om een bemanningslid van een geallieerde bommenwerper, de Lancaster MK.II – DS794 – OW-W. Het slachtoffer was de 25-jarige Pilot Officer William K.M. Love, die in de bommenwerper de taak van Air Gunner (luchtschutter) had. Zijn stoffelijk overschot werd de volgende dag op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg (grafnummer 909) te Elburg begraven.
Aanval op Berlijn
Op de avond van dinsdag 15 februari 1944 was Berlijn het doelwit van een grote luchtaanval. Maar liefst 561 Lancasters, 314 Halifaxes en 16 Mosquitos werden bij deze aanval ingezet. Deze missie was het meest omvangrijke en hevigste bombardement dat de Royal Air Force op Berlijn uitvoerde. De aanval vormde de afsluiting van de zogeheten Battle of Berlin, die in de nacht van 18 op 19 november 1943 was ingezet. De aanvliegroute liep niet over Nederland, maar via Denemarken en Rügen. Tussen ongeveer 21.15 uur en 21.45 uur werd Berlijn getroffen door een enorme hoeveelheid brisant- en brandbommen. De toegebrachte schade was enorm. Als gevolg van deze bombardementen ontstonden die avond in Berlijn vele honderden branden. Veel huizen en gebouwen werden door de vuurzee verwoest. Diverse belangrijke Berlijnse oorlogsindustrieën werden getroffen en tenminste 320 mensen werden bij deze aanval gedood. Op de terugweg vlogen de geallieerden wel over Nederland. De laatste twee squadrons koersten via Hildesheim, Midden Overijssel, Zwolle, het IJsselmeer en Noord-Holland richting Engeland.
Fatale crash
Van deze aanval op Berlijn keerden 43 vliegtuigen (26 Lancasters en 17 Halifaxes) niet terug. Zeven toestellen stortten in de nacht van 15 op 16 februari 1944 neer boven Nederlands grondgebied. Een van deze bommenwerpers was de Lancaster DS794 van het 426-ste Royal Canadian Air Force (Thunderbird) Squadron. Het toestel was op 15 februari 1944 om 17.47 opgestegen van de RAF-basis Lonton-on-Ouse in North Yorkshire. Aan boord van het toestel waren zeven bemanningsleden, waaronder William Kilworthy Murray Love. Op de terugweg van de missie naar Berlijn werd het toestel op een hoogte van ongeveer 6400 meter uit de lucht geschoten door een Duitse nachtjager, die op de vliegbasis Leeuwarden was gestationeerd. Het toestel werd bediend door Oberfeldwebel Heinz Vinke. De Lancaster stortte omstreeks 22.35 uur tussen Elburg en Harderwijk neer in het IJsselmeer. Alle zeven bemanningsleden kwamen bij deze crash om het leven.
Lichamen
De lichamen van de 22-jarige P. Labach (navigator), de 23-jarige L.W. Hicks (bommenrichter) en de 21-jarige L.T. Prosser (boordwerktuigkundige) werden niet lang na de crash gevonden in de buurt van Harderwijk en begraven op de begraafplaats Oostergaarde. Het lichaam van William K.M. Love werd pas op 16 juni 1944 in de buurt van Elburg door Peter en Gerard van der Heide opgevist. Een plaatje met de gegevens R.C.A.F. I 86 496 O.D. maakte duidelijk wie het slachtoffer was. De stoffelijke resten van de 23-jarige W.P. Pattle (piloot), de 26-jarige A.B. Chester (radiotelegrafist) en de 20-jarige O.W. Hicks (schutter) werden niet gevonden. Hun namen staan vermeld op het RAF-herdenkingsmonument te Runnymede (nabij Londen) in Engeland.
Vondst
In september 1960 werd door de Bergings- en Identificatiedienst van de Koninklijke Luchtmacht het wrak van de Lancaster DS794 in de buurt van de Kokkelweg nabij Biddinghuizen gevonden. Het was het tweede wrak dat na de drooglegging van Oostelijk-Flevoland door de bergingsdienst was gevonden. In het vliegtuigwrak werden naast munitie ook stoffelijke resten aangetroffen, die echter niet geïdentificeerd konden worden. Tegenwoordig staat aan de Kokkelweg een markeringsteken (blauwwitte paal met een rood vliegtuigje) in de berm, waarbij het verhaal van de neergestorte Lancaster DS 794 wordt weergegeven. De bemanning wordt herdacht op het monument voor geallieerde vliegers in Harderwijk.
William K.M. Love
De familie Love was in 1920 vanuit Schotland naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Omdat William Love niet tot Amerikaans staatsburger was genaturaliseerd kon hij geen dienst nemen bij de USAAF. Dat was de reden dat William Love tijdens de oorlog dienst nam bij de Royal Canadian Air Force. Na zijn opleiding werd hij ingedeeld bij het 426-ste Canadese Squadron, gestationeerd op de vliegbasis Linton-on-Ouse in Yorkshire. Het was de bedoeling dat William Love op 15 februari 1944 deel zou nemen aan zijn laatste vlucht. Hierna zou hij terugkeren naar zijn familie in de Verenigde Staten. Deze laatste vlucht liep echter fataal af.
Nabestaanden
Na de oorlog kwam de familie Van der Heide uit de Ellestraat in contact met de nabestaanden van William K.M. Love. Twee dochters van Peter van der Heide (1895-1968), Coba en Eib, namen de zorg voor het graf van William Love op zich. De correspondentie tussen hen en de familie Love resulteerde in blijvende vriendschapsbanden. Toen de Canadese autoriteiten na de oorlog toestemming vroegen om de stoffelijke resten van William Love te mogen overbrengen naar de militaire begraafplaats in Holten werd dit verzoek door de nabestaanden afgewezen. Deze beslissing was gebaseerd op de uitdrukkelijke wens van de familie Van der Heide dat Love in hun woonplaats begraven zou blijven liggen.
Vriendschapsbanden
De gezusters Jacoba (Coba) Dijkhuizen-van der Heide (1926-2012) en Eibertje Zoet-van de Heide (1929-2002) hebben tot op hoge leeftijd de graven van de geallieerde vliegers William Love en Gustaw Szeliga verzorgd. De zorg werd overgenomen door de kinderen van de familie Zoet-van der Heide. Vader Peter van der Heide besliste kort na de oorlog dat zijn dochter Coba het Poolse graf moest onderhouden. Zijn dochter Eib kreeg de zorg voor het graf van William Love toegewezen.
Mary Love, een zus van William, bracht als eerste een bezoek aan Elburg bij het graf van haar broer. In 1969 bezochten ook David Love (een broer van William) met zijn vrouw Elburg. In 1975 brachten Eib Zoet-van der Heide en haar dochter Margrieta een (eerste) bezoek aan de familie Love in Miami. Ze hadden onder andere een ontmoeting met de moeder van William Love. In 1977 kwamen Ron Love (jongste broer) en zijn vrouw naar Elburg om het graf van William te bezoeken. Andere familieleden van William Love brachten nadien bezoeken aan Elburg. In de zomer van 1981 hebben twee dochters, Margrieta en Petra, en een schoonzoon (Gerrit Kroese) van het echtpaar Zoet-van der Heide een uitgebreid bezoek aan de familie Love in Miami gebracht.
GUSTAW SZELIGA (1912-1944)
Naast het graf van William Love had de familie Van der Heide nog een tweede graf geadopteerd. Het was de laatste rustplaats van Gustaw Szeliga. Op 22 juni 1944 hadden Elburger vissers het stoffelijk overschot van de 31-jarige Sergeant Gustaw Szeliga in de haven van Elburg aangebracht. In de nacht van 12 op 13 juni 1944 namen 286 Lancasterbommenwerpers en 17 Musquitos deel aan de bombardementen op synthetische olieraffinaderijen in Gelsenkirchen. Tijdens deze nacht verloor de R.A.F. zeventien toestellen.
Op 12 juni 1944, omstreeks 23.15 uur, waren vanaf het vliegveld Faldingworth in Lincolnshire acht bommenwerpers van het 300e Poolse squadron opgestegen om deel te nemen aan de aanval op Gelsenkirchen. Een van de bommenwerpers, de Avro Lancaster Mk.I – LL807 – BH-K, stortte ten westen van Urk neer in het IJsselmeer. Niemand van de bemanning overleefde de crash. Tussen 13 en 29 juni 1944 werden nabij Urk de lichamen van vijf bemanningsleden gevonden. Alle vijf Poolse vliegers werden op de begraafplaats bij het Kerkje aan de Zee op Urk begraven en in 1947 herbegraven op het geallieerde ereveld op Rusthof in Oud-Leusden. Het lichaam van de 21-jarige sergeant Albin Pacula werd nooit gevonden. Op 23 juni 1944, een dag na het vinden van zijn lichaam, werd Gustaw Szeliga (1912-1944) ter aarde besteld op de Algemene Begraafplaats aan de Nunspeterweg. Zijn graf (nummer 908) grenst aan het graf van William W.K. Love.
Familie Szeliga
Dankzij bemoeienissen van burgemeester Van Lynden en door tussenkomst van het Air Ministry in Londen, werden de gezusters Coba en Eib van der Heide in contact gebracht met de familie Szeliga in Polen. De gezusters hadden inmiddels de zorg van de in Elburg aanwezige oorlogsgraven op zich genomen. In het voorjaar van 1947 ontvingen de Elburgers een brief uit Goleszów, waarin de familie Szeliga haar waardering uitsprak voor de zorg van het graf van hun gesneuvelde zoon en broer. Uit de Poolse contacten kwam meer duidelijkheid over achtergronden van de familie Szeliga. Gustaw Szeliga kwam uit het dorpje Godziszów (gemeente Goleszów). Het gezin van vader Ludwik Szeliga en moeder Alojzja Szeliga-Tkacz bestond uit vier zonen en een dochter. De zoons waren Emanuel, Mieczysław Gustaw Szeliga (1912-1944), Robert (1916-1992) en Rudolf (1919-1940). De naam van de dochter was Bronislawa (1920-2008).
Mieczyslaw Gustaw (roepnaam Gustaw) Szeliga werd geboren op 28 juli 1912 in Szymbark (destijds Polen, maar tegenwoordig een gebied in de Tsjechische Republiek. In de dertiger jaren moest Gustaw in militaire dienst. Hij diende in de jaren 1934-1935 bij het Luchtregiment II in Krakau. Gedurende deze tijd studeerde Gustaw af aan de Poolse Luchtmacht Universiteit van Deblin als werktuigbouwkundige. Na de verplichte basisdienst keerde Gustaw terug naar huis. Tijdens de mobilisatie in 1939 werd Gustaw naar de Poolse luchtmacht gestuurd. Hij vocht in september tegen de Duitsers. Nadat Polen onder de voet gelopen was door de Duitse legers, vluchtte Gustaw Szeliga (net als vele andere Poolse piloten) via Roemenië, Hongarije en Frankrijk naar Engeland. Daar sloot hij zich aan bij het 300e Poolse Squadron dat vloog voor de Royal Airforce (R.A.F.). In Engeland volgde Szeliga een cursus voor vliegend personeel. Vervolgens nam hij deel aan vluchten als boordwerktuigkundige.