Joodse overlevers uit Elburg
Van de Joodse burgers uit Elburg wisten slechts zeven bewoners de verschrikkingen van de oorlog te overleven. Dat waren Hartog de Lange, Suze de Lange-Heimans, Betty Siebzehner, Mietje de Lange, Jannetje de Lange, Joop Cohen en Anna Schapira. Hartog de Lange en zijn vrouw Suze de Lange-Heimans vonden een veilig onderduikadres bij de familie Van de Put in Nunspeet. Op die plek zaten ze bijna drie jaar ondergedoken. Hun pleegdochter Betty Siebzehner vond een onderduikadres in Den Bosch. De gezusters Mietje en Jannetje de Lange kregen een veilig onderduikadres aan de Sarphatiestraat in Amsterdam. Na de oorlog keerden ze terug in Elburg.
Joop Cohen vond een onderduikadres in Elburg, eerst een korte periode bij zijn vriend Cozijn Wulfsen aan de Bas Backerlaan en vervolgens bijna drie jaar lang bij de familie Westerink aan de Westerwalstraat. Anna Schapira werd bij een razzia in Amsterdam opgepakt en werd via Kamp Westerbork gedeporteerd naar Bergen-Belsen. Ze wist dit verschrikkelijke kamp ternauwernood te overleven. Uiteindelijk emigreerde Anna Schapira in 1950 naar Israël.
FAMILIE DE LANGE
Begin november 1942 moest de familie De Lange zich melden in Westerbork. De Jodenvervolging voltrok zich in de loop van 1942 sluipenderwijs. In dat jaar kregen de Joden van de Nazi’s een “Oproeping” in de bus om zich te melden in Westerbork. Erboven stond: “Zentralstelle für Jüdische Auswanderung (Hoofdbureau voor Joodse emigratie). De eerste zinnen luidden: ”U moet zich voor eventuele deelname aan een, onder politietoezicht staande, werkverruiming in Duitschland voor persoonsonderzoek en geneeskundige keuring naar het doorgangskamp Westerbork, station Hooghalen, begeven”.
Hartog de Lange gaf gehoor aan deze oproep. Hij arriveerde op 7 november 1942 in Westerbork. Zijn broer Aäron (geboren op 18 mei 1903 te Elburg), die achtereenvolgens manufacturier, fietsenmaker en huidenzouter was geweest, kwam via het Joodse werkkamp in Sintjohannesga (Fr.) op 3 oktober 1942 aan in het doorgangskamp Westerbork. Suze de Lange-Heimans wachtte voorlopig af en kwam uiteindelijk niet in Westerbork. De broers De Lange verbleven in Westerbork tot 7 december 1942. Samen werkten ze ongeveer een maand in barak 57, die bekend stond als de kabelsloperij.
Ontsnapping en onderduik
Het (tijdelijk) vrijkomen van de broers De Lange werd door toedoen van de Elburger verzetsgroep en meester De Graaf uit Doornspijk gerealiseerd. Een list lag hieraan ten grondslag. De ondergrondse maakte de Duitsers duidelijk dat de toestand in de huidenzouterij van De Lange aan de Westerwalstraat onhoudbaar werd. De zaak begon te stinken en de maden kropen al door de steeg. De broers De Lange moesten terugkeren naar Elburg om orde op zaken te stellen. Via een zogenaamde Sperre kwamen de gebroeders De Lange op vrije voeten. Dit was een document dat tijdelijke vrijstelling van deportatie verschafte wegens bijvoorbeeld onmisbaarheid in de oorlogsindustrie of de voedselvoorziening. Deze verstrekte vrijstellingen hadden altijd een tijdelijk karakter wat duidelijk werd gemaakt door het bijschrift “bis auf weiteres”.
Onmiddellijk na hun vrijlating doken de broers De Lange onder. Hartog de Lange en Suzanne de Lange-Heimans kregen door bemiddeling van meester De Graaf uit Doornspijk onderdak bij het echtpaar Van de Put-Van Loo aan de Kroonlaan 6 (zolderverdieping) te Nunspeet. Evert Jan van de Put (1902-1975) was onderwijzer aan de Hervormde school te Doornspijk. Aangezien het echtpaar Van de Put geen kinderen had, leek dit adres veilig. Hartog de Lange durfde tijdens zijn onderduikperiode nooit buiten te komen. Zijn vrouw schepte ’s avonds als het donker was nog wel eens een luchtje.
Onderduikperiode in Nunspeet
Margje (Marre) van Loo wist in juli 2011 nog enkele interessante details over de onderduikperiode van het echtpaar De Lange toe te voegen: Mijn ouders waren Jan van Loo en Christina Morren. Ze hadden een kruidenierswinkel in Oldebroek (momenteel is hier de apotheek gevestigd). Mijn zuster Jent was getrouwd met Evert Jan van de Put. Hij was vijftien jaar ouder dan mijn zuster. Evert Jan was onderwijzer in Doornspijk. Evert Jan en Jentje trouwden op 2 april 1942 te Oldebroek. Eind 1942 kregen ze het echtpaar De Lange als onderduikers in huis. Dat was een hele spannende tijd voor mijn zuster en zwager. Evert Jan haalde vaak voedsel bij zijn ouders uit Oldebroek. Daar kon hij rogge, melk en boter krijgen. Mijn zuster zorgde in het begin nog voor een koosjere huishouding, totdat het niet meer kon. Het echtpaar De Lange at met hen aan tafel mee. Als mijn zwager een gebed uitsprak, had De Lange vaak aanmerkingen. Daar heeft mijn zwager toen een keer duidelijk iets over gezegd. Vanaf toen was het afgelopen.
Nog tijdens de onderduik kreeg het echtpaar De Lange te horen dat hun zoon Joop was weggevoerd. Joop had in de buurt van Ermelo een briefje uit de trein gegooid waarop vermeld stond dat hij op transport was gesteld. Dat heeft iemand gevonden. Het briefje kwam uiteindelijk in handen van zijn ouders. Daar hebben Hartog en Suze de Lange vreselijk aan geleden. Joop was nog een hele korte tijd ook ondergedoken bij mijn zuster en mijn zwager, maar dat kon hij niet volhouden. Hij dacht in Apeldoorn veilig te zijn. Hartog en Suze hadden een schuilplek in het huis bij gevaar. Dat was een krappe ruimte. Ze sliepen met een touw aan hun been. Bij gevaar konden mijn zwager en zuster dan aan het touw trekken waardoor ze zich op tijd konden verstoppen.
Tijdens de oorlog werden mijn zuster en zwager meerdere keren bedreigd. Aan de overkant van hun huis woonde een foute politieman. Die liet iedere keer weten dat hij op de hoogte was dat mijn zuster en zwager Joden verborgen. Hij dreigde dan de zaak te verraden. Mijn zuster kreeg kracht uit haar geloof. Ze zei dan: Och, de Heere is bij mij. Ik vrees niet. Later kregen mijn zuster en zwager Arnhemse evacués ingekwartierd: een echtpaar met een dochter. Die dochter intimideerde mijn zuster door te dreigen de Joden aan te geven op het gemeentehuis als ze haar zin niet kreeg. Op een keer kregen ze onverwachts huiszoeking. De Lange en zijn vrouw konden niet mee wegkomen. Mijn zuster heeft ze toen in een kast verstopt. Het hele huis werd doorzocht, maar het echtpaar De Lande werd niet gevonden.
Het viel mijn ouders op dat Evert Jan en Jent zo mager werden. Dat bleek achteraf allemaal van de spanning te zijn. Mijn ouders wisten niet dat ze Joden verborgen hielden. Pas na de oorlog werd het ons allemaal duidelijk. Na de oorlog heb ik verschillende brieven geschreven om mijn zwager en zuster in aanmerking te doen komen voor een erkenning. Maar dat heeft uiteindelijk niets uitgehaald.
Joop de Lange
Zoon Jozeph (Joop) de Lange volgde vanaf 1928 de lagere school aan het Instituut van Kinsbergen. Volgens informant Jan Bouwen (1921) zat Joop de Lange in zijn jonge jaren op muziekles bij de bekende musicus en kunstschilder Jos Lussenburg. Laatstgenoemde was in die tijd dirigent van de muziekvereniging Concordia. Joop speelde viool en Jan Bouwen speelde op de mandoline. In juni 1940 behaalde Joop in Zwolle het diploma Gymnasium-B en studeerde voor landbouwtechnisch ingenieur.
Het uitbreken van de oorlog belette hem deze studie af te ronden. Joop dook begin 1942 onder bij de familie G.J. Hop aan de Koopsweg. Het opgesloten zitten viel Joop zwaar. Joop besloot in mei 1942 naar Apeldoorn te vertrekken om als tuinman te gaan werken voor de Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch. Zijn tante werkte daar ook. Samen met zijn (daar ontmoete) vriendin Jetty Hes (dochter van de administrateur van de inrichting) deed hij met overgave zijn werk. Jetty Hes was als leerling-verpleegkundige in het Apeldoornsche Bos waar zij op 14 april 1942 in dienst was getreden.
Vluchtpoging
Toen het dreigend werd, is Joops vriend Lambertus (Bartus) van den Bosch (zoon van veearts Aalt van den Bosch uit Doornspijk) op verzoek van vader Hartog de Lange met twee fietsen naar Apeldoorn gefietst om Joop op te halen. Er was al een onderduikadres voor hem geregeld. Via een droge sloot lukte het Bartus van den Bosch (1923-1996) zijn vriend te ontmoeten. Joop waarschuwde Lambertus snel weg te vluchten omdat de Duitse overvalwagens al klaar stonden om de inrichting te ontruimen. Joop weigerde mee te gaan naar Doornspijk aangezien hij zijn patiënten en Jetty Hes niet in de steek wilde laten. Lambertus probeerde Joop nog te overtuigen dat er in Doornspijk ook wel een onderduikadres voor Jetty Hes te vinden zou zijn, maar Joop weigerde uiteindelijk om mee te gaan. Bartus van den Bosch moest plechtig beloven dat Joops ouders nooit mochten weten dat hij nog de kans had gehad om te vluchten. Dat geheim heeft Bartus vele jaren bij zich gedragen.
Ontruiming Apeldoornsche Bosch
De bewoners en het personeel van Het Apeldoornsche Bosch werden in de nacht van 21 op 22 januari 1943 in vrachtauto’s opgehaald en vervolgens op transport gesteld. Een groep van 1069 patiënten en verplegers werd in die nacht vanaf station Apeldoorn onder erbarmelijke omstandigheden in goederenwagons direct naar Auschwitz-Birkenau getransporteerd. Bij aankomst in Auschwitz was een deel van de mensen inmiddels overleden. De anderen werden direct na aankomst levend verbrand in een vuurkuil. Een nog achtergebleven groep van 189 medewerkers werd op 22 januari 1943 naar Kamp Westerbork vervoerd. Onder hen waren ook Joop de Lange en Jetty Hes. Joop en Jetty trouwden op 17 februari 1943 in Westerbork. Hun verblijf in Westerbork duurde enkele maanden.
Op dinsdag 20 juli 1943 (transport 72) werden Joop en Jetty, samen met Jetty’s moeder, naar Sobibor getransporteerd. In 50 wagons werden in totaal 2209 Joden gedeporteerd, waaronder 464 kinderen. Jules Schelvis schrijft over dit transport: Bij aankomst werden enige tientallen personen uitgezocht voor werk in Sobibor en in het district Lublin. Van 11 personen werden vanuit Sobibor levenstekens ontvangen; vanuit Dorohucza 35 en vanuit Silezië één. Niemand van het transport heeft de oorlog overleefd. Joop de Lange, Jetty Hes en haar moeder werden op vrijdag 23 juli 1943 in het vernietigingskamp Sobibor vergast. Van de groep uit Apeldoorn overleefden slechts 14 mensen de deportatie. Na de oorlog vernam Lambertus van den Bosch het nieuws van de gruwelijke dood van zijn vriend Joop de Lange. Het kostte hem heel veel moeite om deze treurige boodschap te verwerken…
Betty Siebzehner
In 1939 nam de 7-jarige Betty Siebzehner als pleegdochter haar intrek in het gezin De Lange. Dit Joodse meisje was in 1932 in Essen geboren. Toen de situatie in Duitsland te gevaarlijk werd, vluchtte ze naar Nederland. In Doornspijk vond zij een goed onderkomen bij Hartog en Susanna de Lange. In 1942 dook Betty Siebzehner onder bij dominee H. Veltman te ‘s-Hertogenbosch (Gereformeerd predikant te Doornspijk in de periode 1935-1939 te Doornspijk). Daar overleefde zij de oorlog.
Naoorlogse periode
Na de bevrijding keerden Hartog de Lange, zijn vrouw en zijn pleegdochter terug naar Doornspijk. De spullen waren tijdens de oorlogsjaren onder andere verstopt bij landbouwer Jan Willem Blaauw aan de Oostendorperstraatweg te Oostendorp en bij veearts Aalt van den Bosch aan de Nieuweweg te Doornspijk. Maar ook bij Hendrik Holstege, Aart Plette en Beert van der Weide waren spullen verstopt. Dominee Cuperus had de boeken van de familie De Lange in bewaring. Na de bevrijding haalde Hartog de Lange deze spullen allemaal weer op. Mevrouw De Lange begon weer met haar manufacturenwinkel. Ze verkocht stoffen van zeer goede kwaliteit. De winkel was op zaterdag gesloten. Diverse keren kwam het voor dat Doornspijkers op de sabbat werd gevraagd de kachel op te stoken of een lamp aan te doen. De familie De Lange leefde de sabbatswetten strikt na.
Het koosjer vlees werd vanuit Zwolle of Amsterdam in pakketten per post toegestuurd. Via een briefkaart bestelde mevrouw De Lange het vlees. De vlees- en melkproducten werden strikt gescheiden. Lijsje Pater, Mien van den Berg, Alie van der Weide en Beertje Krooneman waren gedurende langere en kortere tijd in dienst als werksters bij de familie De Lange. De echtgenote van Eimert Beekman was de vaste naaister voor mevrouw De Lange. Het spreken over de oorlogsjaren en de dood van hun enige zoon viel de familie De Lange zwaar. De foto’s lagen omgekeerd in een kast. De oorlog had hun leven ernstig getekend. Op 26 april 1964 stierf Hartog de Lange te Doornspijk op de leeftijd van 78 jaar. Hij werd begraven op de Joodse begraafplaats te Elburg.
Gedenksteen
Na de dood van haar man en pleegdochter verliet Susanna de Lange-Heimans Doornspijk. Ze verkocht de zaak in Doornspijk en vestigde zich in een appartement aan de Jan van Goyenlaan te Soest. In de Bonifatiusstraat 9 te Soest woonden haar drie ongehuwde zusters Lies, Edith en Jet. Tijdens een bezoek aan de Joodse begraafplaats in 1976 maakte mevrouw De Lange aan Jan Kramer (ambtenaar bij de gemeente Elburg) kenbaar dat het haar wens was om, op haar kosten, een eenvoudig gedenkteken aan de binnenkant van de muur aan te brengen ter herinnering aan de slachtoffers uit de periode 1940-1945. De gedenkplaat moest het volgende opschrift krijgen: Ter nagedachtenis aan hen die omgekomen zijn in de jaren 1940-1945.
De firma Beernink uit Hattem kreeg de opdracht de steen te maken en aan te brengen. De steen werd uiteindelijk in de zomer van 1977 in alle stilte onthuld door mevrouw De Lange-Heimans. Op 20 januari 1983 stierf Susanna de Lange-Heimans te Soest op de leeftijd van 84 jaar. Enkele dagen later werd haar lichaam ter aarde besteld op de Joodse begraafplaats te Elburg. Rabbijn Benyomin Jacobs uit Amersfoort leidde de begrafenis. Susanna de Lange-Heimans is (voorlopig) de laatste die begraven is op de Joodse begraafplaats te Elburg.
MIETJE EN JANNETJE DE LANGE
In het pand Beekstraat 50 woonden de gezusters Mietje en Jannetje de Lange, dochters van Jozeph de Lange en Matje van Hamberg. Na een onderduikperiode van drie jaar in Amsterdam keerden de gezusters De Lange in 1945 terug naar Elburg. Ze behoorden tot de weinige Joodse Elburgers die de Tweede Wereldoorlog hebben overleefd.
Jozeph de Lange en Matje van Hamberg
Jozeph de Lange (1853-1919) was meer dan twintig jaar bestuurder van de Joodse Gemeente van Elburg. Daarnaast heeft hij een reeks van jaren de chewre belangen behartigd. Deze godsdienstige vereniging had tot taak overleden personen de laatste eer te bewijzen door hen te wassen en in doodsklederen te kleden. Jozeph de Lange en zijn echtgenote Matje van Hamberg (1860-1941) hadden een gezin dat uit negen kinderen bestond. De oudste zoon was Hartog. Hij en zijn vrouw overleefden de oorlog door onder te duiken in Nunspeet. Dochter Eva stierf in 1893 enkele maanden na haar geboorte. Betje, Dina, Machiel Aäron, Jacob en Aäron kwamen tijdens de oorlog in de vernietigingskampen om. Mietje en Jannetje de Lange overleefden de oorlog.De ongetrouwde zussen Mietje (1889-1953) en Jannetje de Lange (1891-1968) waren altijd in het ouderlijk huis blijven wonen. Na de dood van hun ouders zetten zij het manufacturenwinkeltje voort. De zusters leefden strikt volgens de Joodse wetten en gebruiken. De spijswetten werden nageleefd en op de sabbat ontstaken de buren de lampen.
Onderduikadres in Amsterdam
Tijdens de oorlogsjaren doken de gezusters De Lange onder in Amsterdam. Tijdens schemerdonker zijn ze op een avond eind 1942 door visserman Dirk Westerink (Dirk van Hanna) met zijn botter (EB 49) naar Amsterdam gebracht. In de Sarphatistraat 60 op de derde verdieping vonden de gezusters De Lange onderdak bij de familie Ockhuijzen. Arie Jacobus Ockhuijzen was keurmeester bij de gemeente Amsterdam. Hij zette zich tijdens de oorlog in om Joodse mensen aan onderduikadressen te helpen. Zijn gezin bestond uit een zoon Arie Jacobus (1933) en de dochters Dee (1941) en Ans (1942). Daarnaast woonde nog een oude oma bij de familie in huis. Het was eigenlijk de bedoeling dat de gezusters De Lange slechts één nacht in de woning van de familie Ockhuijzen zouden blijven in afwachting van een definitief onderduikadres, maar daar is het niet van gekomen.
Ze zouden uiteindelijk bijna drie jaar op dit adres ondergedoken blijven zonder ooit buiten geweest te zijn. De dames De Lange beschikten wel over een aparte (slaap)kamer. De geheimhouding van hun schuilplaats kostte veel moeite. Onder de woning van de familie Ockhuijzen woonde een NSB-er, maar het onderduikadres bleef gedurende de hele oorlog een huiszoeking bespaard. Na de oorlog keerden de gezusters De Lange terug naar Elburg. Het contact met de familie Ockhuijzen bleef. Bijna ieder jaar kwamen de zusjes Ockhuijzen vanuit Amsterdam naar Elburg om bij de dames De Lange te logeren.
Overlijden van de gezusters De Lange
Mietje de Lange stierf op 25 november 1953. Haar zuster Jannetje overleed op vrijdag 11 oktober 1968 op 77-jarige leeftijd. Zij werd op zondagmiddag 13 oktober begraven op de Joodse begraafplaats op de oostelijke wal.
OPGEBORGEN SPULLEN
De gezusters Mietje en Jannetje de Lange heb ik heel goed gekend. Ik ging vaak met mijn moeder naar de stoffenwinkel. Links voorin de winkel lagen de stoffen. Die werden verkocht per el, veelal om zelf te maken of te verstellen. De naaimachine vierde in die dagen in de meeste gezinnen hoogtij. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is veel stof ondergebracht bij mijn grootouders aan de Westerwalstraat 20. Veelal in het donker werden de rollen onder de jas gebracht. Ze werden opgeborgen op zolder in een grote klerenkist. Op de zolder stonden ook de zaadkisten voor de rogge, gerst en haver. Dat viel voor mij dus niet op. Ook bij de weduwe Harmpje Seijbel aan de Smeesteeg waren veel spullen van de gezusters De Lange ondergebracht.
Bron: Wiebe Wijnbelt (1932-2015), Emmeloord
KLOPPENDE LIJSTJES
Mijn ouders hebben tijdens de oorlogsjaren een deel van de spullen van de gezusters De Lange in bewaring gehad. Dat was voornamelijk textiel. Toen mijn zuster Joke op 30 maart 1945 werd geboren, had mijn moeder onvoldoende textiel voor de pas geboren baby. Ze heeft toen wat gebruikt van de spullen van de gezusters De Lange. Mijn moeder had dat netjes op een lijstje geschreven. Toen de zusters De Lange terugkeerden uit Amsterdam hebben ze de spullen weer opgehaald. De gezusters De Lange hadden bij afgifte van hun spullen een lijst samengesteld. Mijn moeder en de dames De Lange hebben toen de lijstjes naast elkaar gelegd. Het bleek precies te kloppen. Moeder heeft de gezusters voor de gebruikte spullen betaald. Ik heb overigens wel eens gehoord dat de dames De Lange bij de één een zak met linkerschoenen hadden ondergebracht en bij een ander een zak met rechterschoenen. Dan waren ze er van verzekerd dat de mensen die schoenen niet konden gebruiken…
Bron: Wim Hoekert (1935)