Neuengamme en andere kampen
CONCENTRATIEKAMP NEUENGAMME
Neuengamme was tot 1938 de naam van een klein dorp, ongeveer twintig kilometer ten zuidoosten van Hamburg. Bij het dorp stond een kleine steenfabriek. Mede om die fabriek draaiende te kunnen houden stichtte de SS eind 1938 het concentratiekamp Neuengamme. Het kamp werd operationeel als subkamp van het concentratiekamp Sachsenhausen. Vanaf de zomer van 1940 werd Neuengamme een zelfstandig kamp. Om meer gevangenen te kunnen herbergen werden barakken bijgebouwd. Een kanaal van ongeveer anderhalve kilometer in de periode 1940-1942 door ruim 1600 gevangenen gegraven om een verbinding te maken met een zijrivier van de Elbe. Het kanaal moest dienen om de stenen per schip af te voeren naar Hamburg. Het werk in de steenfabriek was buitengewoon zwaar. Veel gevangenen bezweken tijdens de werkzaamheden in de steenfabriek.
Tijdens de periode 1938-1945 verbleven ruim 100.00 gevangenen in Neuengamme. Hoewel het kamp geen gaskamers kende, stierven desondanks bijna 43.000 mensen door ondervoeding en besmettelijke ziekten. Dit aantal werd nog groter door de dood van duizenden gevangenen tijdens hun transporten naar andere kampen. De ligging van het kamp bood kansen voor dwangarbeid. Albert Speer had in Hamburg enkele grote bouwprojecten gepland en ook de haven en de daarbij gelegen grote bedrijven in de stad konden goedkope arbeidskrachten uit het kamp goed gebruiken. Vanaf 1942 besloten de nazi’s de gevangenen van de concentratiekampen ook in te zetten voor de oorlogsindustrie. Er verschenen vanaf die tijd tal van wapenfabrieken in de omgeving van Hamburg.
Oorspronkelijk waren de concentratiekampen vooral ingericht voor tegenstanders van het naziregime en politieke dissidenten. Later werden steeds vaker andere groepen van vervolgden in de kampen ondergebracht zoals krijgsgevangenen, zigeuners, homoseksuelen, Joden, Jehova’s getuigen, asocialen en criminelen. De eerste gevangenen van het concentratiekamp Neuengamme waren hoofdzakelijk Duitsers, maar na een korte tijd vormden buitenlandse gevangenen (afkomstig uit 28 landen) de overgrote meerderheid.
Slachtoffers
Ongeveer 5.500 Nederlanders hebben gevangen gezeten in Neuengamme. Slechts ongeveer 500 mensen wisten dit concentratiekamp te overleven. Tot een van de bekende slachtoffers van Neuengamme behoort onder andere de dichter Jan Campert. Hij schreef op 5 maart 1941 het beroemde gedicht de achttien doden. Jan Campert zat in het verzet. Na zijn arrestatie kwam hij via enkele omzwervingen uiteindelijk terecht in Neuengamme. Op 12 januari 1943 bezweek Campert aan de ontberingen van het kampleven. Een ander bekend slachtoffer van Neuengamme is Fritz Pfeffer (Albert Dussel), de Joodse tandarts die in het Achterhuis een kamer deelde met Anne Frank. Fritz Pfeffer stierf op 20 december 1944 op 55-jarige leeftijd in een ziekenbarak in Neuengamme.
Puttense mannen
Op 2 oktober 1944 werden ongeveer 660 mannen uit Putten opgepakt en naar Kamp Amersfoort afgevoerd. Via het strafkamp Amersfoort werd het grootste deel van deze groep gedeporteerd naar Neuengamme en de buitenkampen. Van deze groep hebben uiteindelijk 552 mannen de Tweede Wereldoorlog niet overleefd. Slechts 48 Puttense mannen keerden na de oorlog uit de concentratiekampen terug. In Neuengamme is speciaal voor de slachtoffers van Putten een monument opgericht. Op dit gedenkteken in de vorm van een grote steen staan de woorden: Ziet, deze steen zal ons tot een teken zijn. Jaarlijks reist een groep mensen uit Putten rond 14 oktober af naar Neuengamme en Ladelund. Vanuit Kamp Amersfoort vertrok op 11 oktober 1944 een groot transport van ongeveer 1400 mannen naar Neuengamme. Onder hen waren ook de mannen die op 2 oktober 1944 waren opgepakt bij de razzia in Putten. Dit transport kwam op 14 oktober 1944 aan in Neuengamme.
Kampleven
Het kampleven was bijzonder zwaar. Bij aankomst moesten gevangenen hun burgerkleren inleveren en werden vervolgens kaalgeschoren en gedoucht. Hierna ontvingen de gevangenen hun kampkleding: een hemd en een blauwgrijs gestreept zebrapak waarop een kampnummer moest worden aangebracht. De kleren waren vaak oud, versleten en vuil. Kousen en sokken waren een luxe product en ook schoenen waren zeldzaam. De uniforme kampkleding en het scheren van het hoofdhaar zorgde voor het verlies van de identiteit van de gevangenen. De honger en de ontberingen deden de lichamen van de gevangenen sterk vermageren. Gezonde mensen veranderden binnen enkele weken in bijna onherkenbare, uitgemergelde kampbewoners. Karige maaltijden in combinatie met hard werken, uren lang op appel staan, hitte en kou, onhygiënische omstandigheden en het ontbreken van goede medische zorg maakten binnen korte tijd vele slachtoffers.
Vertrek uit Neuengamme
Begin april 1945 gingen in Neuengamme geruchten rond dat de geallieerde bevrijders naderden. Op 20 april 1945 moesten de gevangenen zich klaarmaken voor vertrek. Velen werden in goederenwagons gepropt om te vertrekken richting Lübeck. Anderen moesten te voet uit het kamp vertrekken. Tijdens deze dodentransporten bezweken velen aan de ontberingen. Uitgeputte gevangenen werden onderweg doodgeschoten. In Lübeck werden de gevangenen overgeladen op de schepen de Cap Arcona, de Athen en de Thielbeck. Tijdens zware beschietingen in de Lübeckerbocht op 3 mei 1945 vielen alsnog duizenden slachtoffers. In Neuengamme stierven onder andere Gerrit Westerink, Willem Frederik Maat, Theo Krüger, Johan de Reuver, Gerard van Putten en Hendrik Vlieger.
Gedenkplaats
Het terrein van het voormalige concentratiekamp heeft een oppervlakte van 57 hectare met 17 gebouwen, die bewaard zijn gebleven uit de periode van de oorlog. Het is daarmee een van de grootste bewaard gebleven voormalige concentratiekampen van Duitsland. In het herdenkingsgebied staat het in 1995 ontworpen gedenkhuis, waar de namen van ruim 23.000 slachtoffers staan vermeld. Deze namen worden vermeld in de volgorde van de datum van overlijden. Aan de slachtoffers, van wie de namen niet bekend zijn, is een ruimte gewijd, waarin onbedrukte doeken liggen. In een zijkamer worden in zeven houten vitrines facsimile’s van met de hand geschreven dodenboeken uit de ziekenboeg van het gevangeniskamp gepresenteerd.
BUITENKAMPEN
Sinds 1942 ontstonden ook de eerste buitenkampen. Neuengamme heeft in totaal 86 van deze Aussenkommando’s gekend, maar deze buitenkampen waren niet allemaal gelijktijdig in gebruik. Gevangenen werden onder andere te werk gesteld in de industrie van steden als Osnabrück, Bremen en Hamburg. Daarnaast werden ook vele gevangenen ingezet bij de bouw van militaire verdedigingslinies in Noord-Duitsland. In het voorjaar van 1945 verbleven er in de buitenkampen van Neuengamme ongeveer drie keer zoveel gevangenen als in het hoofdkamp zelf.
De werkzaamheden in de buitenkampen verschilden sterk. De omstandigheden waren echter gemiddeld (veel) zwaarder dan in Neuengamme. De buitenkampen waren vaak overvol, terwijl de medische en sanitaire voorzieningen ernstig tekort schoten. De gevolgen van dit alles waren dat de sterfte in deze kampen in het algemeen hoger lagen dan in het hoofdkamp Neuengamme. In het najaar van 1944 stichtte de SS een aantal nieuwe buitenkampen voor de aanleg van de zogeheten Friesenwall. Deze verdedigingslinie moest Noord-Duitsland beschermen tegen een mogelijke geallieerde invasie. De gevangenen werden vooral ingezet bij het graven van anti-tankgrachten. Een groot deel van de gevangenen uit het buitenkamp Husum werden voor dit zware werk ingeschakeld. Velen moesten dit met de dood bekopen.
Wöbbelin
Eén van de beruchte buitenkampen van Neuengamme was Wöbbelin. Het kamp in de bossen bij Ludwigslust was vanaf februari als buitenkamp van Neuengamme operationeel. Vanaf april 1945 werden er ongeveer 5.000 mannen en ruim 1.000 vrouwen vanuit andere buitenkampen naar Wöbbelin overgebracht. Wöbbelin was totaal ongeschikt om grote aantallen mensen te herbergen. Het kamp was nog in aanbouw. De omstandigheden voor de gevangenen waren buitengewoon slecht. In de meeste barakken zaten geen deuren en geen glas in de ramen. Er lag zand op de vloer, er waren bedden van dennenstammen, geen dekens en geen sanitaire voorzieningen. De mensen werden als vee behandeld. Wöbbelin werd op 2 mei 1945 bevrijd door de Amerikanen. Er waren op dat moment nog ongeveer 3.500 overlevenden. In Wöbbelin stierven onder andere Aart Kruithof, Johan Brouwer, Willem Spaan, Willem Pater, Beert Vlieger en Teunis Vlieger.
Sandbostel
Sandbostel (in de buurt van Bremervörde) was vanaf 1939 als krijgsgevangenkamp in gebruik. In april 1945 werden naar dit kamp ook gevangenen uit concentratiekampen overgebracht. De eerste gevangenen arriveerden omstreeks 12 april 1945 in Sandbostel. Tussen 12 en 18 april werden ongeveer 7.000 gevangenen, waaronder ook gevangenen uit Neuengamme, naar Sandbostel gebracht. Onder hen naar schatting 477 Nederlandse gevangenen. Een transport van goederenwagons met ongeveer 2.000 gevangenen was op 8 april vanuit Neuengamme vertrokken met bestemming Bergen-Belsen. Door de oprukkende geallieerde troepen kon dit kamp niet meer bereikt worden. De route werd vervolgens verlegd naar Sandbostel, waar dit transport pas op 18 april (via een omweg) aankwam. In de trein was nauwelijks voedsel en drinken. Bij aankomst bleken velen bezweken te zijn aan de ontberingen. In Sandbostel waren de omstandigheden zeer slecht.
Het krijgsgevangenkamp stond onder commando van de Wehrmacht, terwijl de bewaking van Sandbostel werd uitgevoerd door SS-ers. Op 19 en 20 april 1945 brak onder de gevangenen een opstand uit. Vele gevangenen werden daarbij door de kampbewakers doodgeschoten. De honger in het kamp dreef de gevangenen er zelfs tot kannibalisme. Sandbostel werd op 29 april 1945 door de Engelsen bevrijd. Door ernstige verzwakking stierven de eerste weken na de bevrijding van het kamp alsnog veel gevangenen. In Sandbostel, of op transport daar naar toe, stierven onder andere Gerrit Jan van der Veen, Diesmer Vlieger en Willem Vlieger. Oud-Elburger Dirk Bijsterbosch wist op wonderbaarlijke wijze het concentratiekamp Sandbostel te overleven. Hij werd in 1944 aan de Duitse grens gearresteerd nadat hij brieven vervoerde. Hij werd overgebracht naar Sandbostel waar hij vervolgens op afschuwelijke wijze werd mishandeld. Na zijn bevrijding is hij zwaar gehavend naar een noodsanatorium in Groningen vervoerd.
Husum-Schwesing
Een van de ergste buitenkampen van Neuengamme was Husum-Schwesing (meestal kortweg Husum genoemd). Dit kamp is slechts vanaf september 1944 tot december 1944 in gebruik geweest. Bekend is dat in dit kamp naar schatting vijfhonderd Nederlandse gevangenen om het leven zijn gekomen. De eerste groep van ongeveer 1500 gevangenen werd op 25 september 1944 vanuit Neuengamme naar Husum getransporteerd. Het kamp was vanaf het begin overvol. De gevangenen moesten overdag anti-tankgrachten voor de Friesenwall graven. Een gemiddelde werkdag duurde twaalf uur. Het eten was onvoldoende en het werk was bijzonder zwaar. De medische voorzieningen in het kamp waren minimaal, bedden ontbraken en de sanitaire voorzieningen waren volstrekt ontoereikend en vaak smerig. Dit alles leidde tot een hoge sterfte in het kamp. Eind december 1944 werd dit kamp om onduidelijke redenen opgeheven. In verschillende transporten werden de gevangenen teruggebracht naar het hoofdkamp Neuengamme. Johan de Reuver wist dit verschrikkelijke kamp te overleven, maar stierf op 20 februari 1945 in Neuengamme alsnog door algehele verzwakking. Hendrik van Driesten bezweek in Husum onder de ontberingen op 18 november 1944.