Familie De Lange

Hartog de Lange werd op 8 april 1886 geboren te Elburg. Hij was de oudste zoon van Jozeph de Lange en (1853-1919) en Matje van Hamberg (1860-1941). Hartog de Lange trouwde op 21 september 1921 in Tiel met Susanna Heimans, dochter van Elias Heimans en Marianne Gersons. Susanna Heimans was op 25 juli 1898 geboren te Druten. Uit het huwelijk van Hartog de Lange en Susanna Heimans werd op 25 juni 1922 een zoon Jozeph (Joop) geboren.

       
Broers en zusters
Hartog had vijf zusters en drie broers. Zijn zusje Eva stierf in 1893 en werd nog geen drie maanden oud. De zusters Betje en Dina de Lange kwamen tijdens de Tweede Wereldoorlog om in de Duitse vernietigingskampen. Ook de broers Machiel Aäron, Jacob en Aäron overleefden de oorlog niet. De (ongehuwde) zusters Mietje en Jannetje de Lange doken in 1942 onder in Amsterdam. Zij overleefden de oorlog. Na de oorlog zetten zij in het pand Beekstraat 50 de manufacturenwinkel (overgenomen van hun ouders) voort.

       
Woningen
Hartog de Lange woonde aanvankelijk met zijn vrouw en zoon in het pand Noorderkerkstraat 18. Vervolgens liet Hartog de Lange in 1934 een vrijstaande woning bouwen aan het Bagijnendijkje. Daar woonde het gezin De Lange tot 1940. In 1935 kocht de familie De Lange een helft van en dubbele woning aan de Zuiderzeestraatweg West (nummer 108) te Doornspijk. Naast de Hervormde kerk had de familie De Lange een manufacturenwinkel. In het voorjaar van 1940 ging de familie De Lange bij de winkel in Doornspijk wonen. Het huis aan het Bagijnendijkje werd in de zomer van 1941 gevorderd door de Duitse Weermacht. Via een overeenkomst met burgemeester Van Lynden werd de huurprijs vastgesteld op 312 gulden per jaar. De woning bleef in Duitse handen tot het najaar van 1944. Ondertussen verhuurde de gemeente Elburg de woning aan de heer Wildeboer. Na zijn onderduikperiode verhuurde Hartog de Lange de woning vanaf begin jaren vijftig aan de commissie van beheer van Gereformeerde Kerk. Het huis deed tot 1968 dienst als pastorie voor dominee Bakker en zijn gezin.

Huidenzouterij
Hartog de Lange ging ‘met het pak de boer op’. Daarnaast was hij actief als antiekhandelaar (goud- en zilverwerk) en huidenzouter. In een pakhuis aan de Westerwalstraat 30 had Jozeph de Lange een huidenzouterij. Dit pakhuis was in 1904 uitgebreid. In de huidenzouterij werden voornamelijk koeienhuiden gezouten die bestemd waren voor de leerhandel. In advertenties uit de kranten van 1907 wordt gesproken over “de Elburger huidenzouterij en vellenblooterij”. Dit bedrijf had Hartog al in zijn jonge jaren overgenomen van zijn vader. Behalve in koeienhuiden handelde de familie De Lange ook in bunzingvellen, mollenvellen, paardenvellen, schapenvellen en geitenvellen. Dat de handel in dierenvellen nog lang door is gegaan, blijkt uit een artikeltje uit de plaatselijke krant van 9 mei 1939. Daarin staat het bericht dat landbouwer G. van Erven een otter had gevangen in de Puttenerbeek. Het dier is daarna verkocht aan de firma J. de Lange. Na de Tweede Wereldoorlog nam Joop Cohen de werkzaamheden in de huidenzouterij over. Gewoonlijk werden de (gezouten) huiden met het beurtschip van Klaas Engel naar Amsterdam gebracht voor de leerbewerking.

   
Betty Siebzehner
In 1939 nam de 7-jarige Betty Siebzehner als pleegdochter haar intrek in het gezin De Lange. Dit Joodse meisje was in 1932 in Essen geboren. Toen de situatie in Duitsland te gevaarlijk werd, vluchtte ze naar Nederland. In Doornspijk vond zij een goed onderkomen bij Hartog en Susanna de Lange. In 1942 dook Betty Siebzehner onder bij dominee H. Veltman te ‘s-Hertogenbosch (Gereformeerd predikant te Doornspijk in de periode 1935-1939 te Doornspijk). Daar overleefde zij de oorlog.

Kamp Westerbork
Begin november 1942 moest de familie De Lange zich melden in Westerbork. De Jodenvervolging voltrok zich in de loop van 1942 sluipenderwijs. In dat jaar kregen de joden van de nazi’s een “Oproeping” in de bus om zich te melden in Westerbork. Erboven stond: “Zentralstelle für Jüdische Auswanderung (Hoofdbureau voor Joodse emigratie). De eerste zinnen luidden: ”U moet zich voor eventuele deelname aan een, onder politietoezicht staande, werkverruiming in Duitschland voor persoonsonderzoek en geneeskundige keuring naar het doorgangskamp Westerbork, station Hooghalen, begeven”. Hartog de Lange gaf gehoor aan deze oproep. Hij arriveerde op 7 november 1942 in Westerbork. Zijn broer Aäron (geb. 18 mei 1903 te Elburg), die achtereenvolgens manufacturier, fietsenmaker en huidenzouter was geweest, kwam via het Joodse werkkamp in Sintjohannesga (Fr.) op 3 oktober 1942 aan in het doorgangskamp Westerbork. Suze de Lange-Heimans wachtte voorlopig af en kwam uiteindelijk niet in Westerbork. De broers De Lange verbleven in Westerbork tot 7 december 1942. Samen werkten ze ongeveer een maand in barak 57, die bekend stond als de kabelsloperij.

Ontsnapping en onderduik
Het (tijdelijk) vrijkomen van de broers De Lange werd door toedoen van de Elburger verzetsgroep en meester De Graaf uit Doornspijk gerealiseerd. Een list lag hieraan ten grondslag. De ondergrondse maakte de Duitsers duidelijk dat de toestand in de huidenzouterij van De Lange aan de Westerwalstraat onhoudbaar werd. De zaak begon te stinken en de maden kropen al door de steeg. De broers De Lange moesten terugkeren naar Elburg om orde op zaken te stellen. Via een zogenaamde Sperre kwamen de gebroeders De Lange op vrije voeten. Dit was een document dat tijdelijke vrijstelling van deportatie verschafte wegens bijvoorbeeld onmisbaarheid in de oorlogsindustrie of de voedselvoorziening. Deze verstrekte vrijstellingen hadden altijd een tijdelijk karakter wat duidelijk werd gemaakt door het bijschrift “bis auf weiteres”.

Onmiddellijk na hun vrijlating doken de broers De Lange onder. Hartog de Lange en Suzanne de Lange-Heimans kregen door bemiddeling van meester De Graaf uit Doornspijk onderdak bij het echtpaar Van de Put-Van Loo aan de Kroonlaan 6 (zolderverdieping) te Nunspeet. Evert Jan van de Put (1902-1975) was onderwijzer aan de Hervormde school te Doornspijk. Aangezien het echtpaar Van de Put geen kinderen had, leek dit adres veilig. Hartog de Lange durfde tijdens zijn onderduikperiode nooit buiten te komen. Zijn vrouw schepte ’s avonds als het donker was nog wel eens een luchtje.

   
Onderduikperiode in Nunspeet
Margje (Marre) van Loo (1919) wist in juli 2011 nog enkele interessante details over de onderduikperiode van het echtpaar De Lange toe te voegen: Mijn ouders waren Jan van Loo en Christina Morren. Ze hadden een kruidenierswinkel in Oldebroek (momenteel is hier de apotheek gevestigd).  Mijn zuster Jent was getrouwd met Evert Jan van de Put. Hij was vijftien jaar ouder dan mijn zuster. Evert Jan was onderwijzer in Doornspijk. Evert Jan en Jentje trouwden op 2 april 1942 te Oldebroek. Eind 1942 kregen ze het echtpaar De Lange als onderduikers in huis. Dat was een hele spannende tijd voor mijn zuster en zwager. Evert Jan haalde vaak voedsel bij zijn ouders  uit Oldebroek. Daar kon hij rogge, melk en boter krijgen. Mijn zuster zorgde in het begin nog voor een koosjere huishouding, totdat het niet meer kon. Het echtpaar De Lange at met hen aan tafel mee. Als mijn zwager een gebed uitsprak, had De Lange vaak aanmerkingen. Daar heeft mijn zwager toen een keer duidelijk iets over gezegd. Vanaf toen was het afgelopen.

Nog tijdens de onderduik kreeg het echtpaar De Lange te horen dat hun zoon Joop was weggevoerd. Joop had in de buurt van Ermelo een briefje uit de trein gegooid waarop vermeld stond dat hij op transport was gesteld. Dat heeft iemand gevonden. Het briefje kwam uiteindelijk in handen van zijn ouders. Daar hebben Hartog en Suze de Lange vreselijk aan geleden. Joop was nog een hele korte tijd ook ondergedoken bij mijn zuster en mijn zwager, maar dat kon hij niet volhouden. Hij dacht in Apeldoorn veilig te zijn. Hartog en Suze hadden een schuilplek in het huis bij gevaar. Dat was een krappe ruimte. Ze sliepen met een touw aan hun been. Bij gevaar konden mijn zwager en zuster dan aan het touw trekken waardoor ze zich op tijd konden verstoppen.

Tijdens de oorlog werden mijn zuster en zwager meerdere keren bedreigd. Aan de overkant van hun huis woonde een foute politieman. Die liet iedere keer weten dat hij op de hoogte was dat mijn zuster en zwager joden verborgen. Hij dreigde dan de zaak te verraden. Mijn zuster kreeg kracht uit haar geloof. Ze zei dan: Och, de Heere is bij mij. Ik vrees niet. Later kregen mijn zuster en zwager Arnhemse evacués ingekwartierd: een echtpaar met een dochter. Die dochter intimideerde mijn zuster door te dreigen de joden aan te geven op het gemeentehuis als ze haar zin niet kreeg. Op een keer kregen ze onverwachts huiszoeking. De Lange en zijn vrouw konden niet mee wegkomen. Mijn zuster heeft ze toen in een kast verstopt. Het hele huis werd doorzocht, maar het echtpaar De Lande werd niet gevonden.

Het viel mijn ouders op dat Evert Jan en Jent zo mager werden. Dat bleek achteraf allemaal van de spanning te zijn. Mijn ouders wisten niet dat ze joden verborgen hielden. Pas na de oorlog werd het ons allemaal duidelijk. Na de oorlog heb ik verschillende brieven geschreven om mijn zwager en zuster in aanmerking te doen komen voor een erkenning. Maar dat heeft uiteindelijk niets uitgehaald.

Aäron de Lange
Broer Aäron de Lange kreeg onderdak bij een landbouwer in Nunspeet (buurtschap Hoge Bijssel). Het was een omgeving die hij kende, omdat hij voor de oorlog in Nunspeet, Hierden en Hulshorst (met zijn motorfiets) regelmatig had gevent met kleding. Volgens ooggetuigen had Aäron al in 1928 een radio. Hij kon dan ook als eerste in Elburg de uitslag bekend maken van de voetbalwedstrijd Nederland-Uruquay (1 – 0). Aäron spijkerde de uitslag op een boom. Het onderduiken viel Aäron zo zwaar dat hij regelmatig een klein wandelingetje maakte met de boer. Tijdens een van deze wandelingen is Aäron de Lange alsnog door de Duitsers gearresteerd. Op 7 september 1943 kwam hij wederom terecht in het Kamp Westerbork. Nog dezelfde dag werd hij op transport gezet naar Auschwitz. Hoe het verder is gegaan met Aäron de Lange is niet bekend. Een officiële overlijdensdatum is  (tot op heden) niet vastgesteld. Aäron de Lange had in oktober 1941 verkering met Clara van Zuiden (geb. op 26 november 1911 te Zwolle). Met haar was trouwde Aäron op 12 mei 1942 te Zwolle. Clara van Zuiden was de jongste dochter van godsdienstonderwijzer Rubertus van Zuiden (1871-1944) en Heintje Lea de Jongh (1872-1941). Clara overleefde de oorlog. Op 8 oktober 1947 trouwde ze te Amsterdam met Jacques Monasch (1898-1966). Clara van Zuiden stierf op 13 oktober 1960 te Zeist. Ze werd slechts 48 jaar oud.

   
Joop de Lange
Zoon Jozeph (Joop) de Lange volgde vanaf 1928 de lagere school aan het Instituut van Kinsbergen. Volgens informant Jan Bouwen (1921) zat Joop de Lange in zijn jonge jaren op muziekles bij de bekende musicus en kunstschilder Jos Lussenburg. Laatstgenoemde was in die tijd dirigent van de muziekvereniging Concordia. Joop speelde viool en Jan Bouwen speelde op de mandoline. In juni 1940 behaalde Joop in Zwolle het diploma Gymnasium-B en studeerde voor landbouwtechnisch ingenieur. Het uitbreken van de oorlog belette hem deze studie af te ronden. Joop dook begin 1942 onder bij de familie G.J. Hop aan de Koopsweg. Het opgesloten zitten viel Joop zwaar. Joop besloot in mei 1942 naar Apeldoorn te vertrekken om als tuinman te gaan werken voor de Joodse psychiatrische inrichting Het Apeldoornsche Bosch. Zijn tante werkte daar ook. Samen met zijn (daar ontmoete) vriendin Jetty Hes (dochter van de administrateur van de inrichting) deed hij met overgave zijn werk. Jetty Hes was als leerling-verpleegkundige in het Apeldoornsche Bos waar zij op 14 april 1942 in dienst was getreden.

Vluchtpoging
Toen het dreigend werd, is Joops vriend Lambertus (Bartus) van den Bosch (zoon van veearts Aalt van den Bosch uit Doornspijk) op verzoek van vader Hartog de Lange met twee fietsen naar Apeldoorn gefietst om Joop op te halen. Er was al een onderduikadres voor hem geregeld. Via een droge sloot lukte het Bartus van den Bosch (1923-1996) zijn vriend te ontmoeten. Joop waarschuwde Lambertus snel weg te vluchten omdat de Duitse overvalwagens al klaar stonden om de inrichting te ontruimen. Joop weigerde mee te gaan naar Doornspijk aangezien hij zijn patiënten en Jetty Hes niet in de steek wilde laten. Lambertus probeerde Joop nog te overtuigen dat er in Doornspijk ook wel een onderduikadres voor Jetty Hes te vinden zou zijn, maar Joop weigerde uiteindelijk om mee te gaan. Bartus van den Bosch moest plechtig beloven dat Joops ouders nooit mochten weten dat hij nog de kans had gehad om te vluchten. Dat geheim heeft Bartus vele jaren bij zich gedragen.

       
Deportatie
De bewoners en het personeel van Het Apeldoornsche Bosch werden in de nacht van 21 op 22 januari 1943 in vrachtauto’s opgehaald en vervolgens op transport gesteld. Een groep van 1069 patiënten en verplegers werd in die nacht vanaf station Apeldoorn onder erbarmelijke omstandigheden in goederenwagons direct naar Auschwitz-Birkenau getransporteerd. Bij aankomst in Auschwitz was een deel van de mensen inmiddels overleden. De anderen werden direct na aankomst levend verbrand in een vuurkuil.

Een nog achtergebleven groep van 189 medewerkers werd op 22 januari 1943 naar Kamp Westerbork vervoerd. Onder hen waren ook Joop de Lange en Jetty Hes. Joop en Jetty trouwden op 17 februari 1943 in Westerbork. Hun verblijf in Westerbork duurde enkele maanden. Op dinsdag 20 juli 1943 (transport 72) werden Joop en Jetty, samen met Jetty’s moeder, naar Sobibor getransporteerd. In 50 wagons werden in totaal 2209 joden gedeporteerd, waaronder 464 kinderen. Jules Schelvis schrijft over dit transport: Bij aankomst werden enige tientallen personen uitgezocht voor werk in Sobibor en in het district Lublin. Van 11 personen werden vanuit Sobibor levenstekens ontvangen; vanuit Dorohucza 35 en vanuit Silezië één. Niemand van het transport heeft de oorlog overleefd.

Joop de Lange, Jetty Hes en haar moeder werden op vrijdag 23 juli 1943 in het vernietigingskamp Sobibor vergast. Van de groep uit Apeldoorn overleefden slechts 14 mensen de deportatie. Na de oorlog vernam Lambertus van den Bosch het nieuws van de gruwelijke dood van zijn vriend Joop de Lange. Het kostte hem heel veel moeite om deze treurige boodschap te verwerken…

Naoorlogse periode 
Na de bevrijding keerden Hartog de Lange, zijn vrouw en zijn pleegdochter terug naar Doornspijk. De spullen waren tijdens de oorlogsjaren onder andere verstopt bij landbouwer Jan Willem Blaauw aan de Oostendorperstraatweg te Oostendorp en bij veearts Aalt van den Bosch aan de Nieuweweg te Doornspijk. Maar ook bij Hendrik Holstege, Aart Plette en Beert van der Weide waren spullen verstopt. Dominee Cuperus had de boeken van de familie De Lange in bewaring. Na de bevrijding haalde Hartog de Lange deze spullen allemaal weer op. Mevrouw De Lange begon weer met haar manufacturenwinkel. Ze verkocht stoffen van zeer goede kwaliteit. De winkel was op zaterdag gesloten. Diverse keren kwam het voor dat Doornspijkers op de sabbat werd gevraagd de kachel op te stoken of een lamp aan te doen.

De familie De Lange leefde de sabbatswetten strikt na. Het koosjer vlees werd vanuit Zwolle of Amsterdam in pakketten per post toegestuurd. Via een briefkaart bestelde mevrouw De Lange het vlees. De vlees- en melkproducten werden strikt gescheiden. Lijsje Pater, Mien van den Berg, Alie van der Weide en Beertje Krooneman waren gedurende langere en kortere tijd in dienst als werksters bij de familie De Lange. De echtgenote van Eimert Beekman was de vaste naaister voor mevrouw De Lange. Het spreken over de oorlogsjaren en de dood van hun enige zoon viel de familie De Lange zwaar. De foto’s lagen omgekeerd in een kast. De oorlog had hun leven ernstig getekend.

Overlijden van Hartog de Lange
Op 26 april 1964 stierf Hartog de Lange te Doornspijk op de leeftijd van 78 jaar. Hij werd begraven op de Joodse begraafplaats te Elburg. Op zijn grafsteen zijn de volgende woorden aangebracht:

Hier rust
Hartog zoon van de heer Jozeph de Leviet.
Hij ging naar zijn eeuwigheid 14 Nisan 5724
Hier rust
Hartog de Lange
Echtg. van Susanna Heimans
Geb. te Elburg 8 april 1886/8 Nisan 5646
Overl. te Doornspijk 26 april 1964/14 Ijar 5724

Op de grafsteen staat een waterkan en een schaal afgebeeld ten teken dat hier sprake is van een Levitisch geslacht. De familie De Lange behoort tot de stam van de Levieten, afstammelingen van één van de twaalf stammen van Israël. De Levieten waren van de geslachtslijn van Levi, de derde zoon van Jacob. De Levieten zijn dienstbaar aan de Kohaniem, onder andere bij de handwassing in de synagoge voorafgaand aan de priesterzegen.

Gedenksteen
Na de dood van haar man en pleegdochter verliet Susanna de Lange-Heimans Doornspijk. Ze verkocht de zaak in Doornspijk en vestigde zich in een appartement aan de Jan van Goyenlaan te Soest. In de Bonifatiusstraat 9 te Soest woonden haar drie ongehuwde zusters Lies, Edith en Jet. Tijdens een bezoek aan de Joodse begraafplaats in 1976 maakte mevrouw De Lange aan Jan Kramer (ambtenaar bij de gemeente Elburg) kenbaar dat het haar wens was om, op haar kosten, een eenvoudig gedenkteken aan de binnenkant van de muur aan te brengen ter herinnering aan de slachtoffers uit de periode 1940-1945. De gedenkplaat moest het volgende opschrift krijgen: Ter nagedachtenis aan hen die omgekomen zijn in de jaren 1940-1945. De firma Beernink uit Hattem kreeg de opdracht de steen te maken en aan te brengen. De steen werd uiteindelijk in de zomer van 1977 in alle stilte onthuld door mevrouw De Lange-Heimans.

Overlijden van Susanna de Lange-Heimans  
Op 20 januari 1983 stierf Susanna de Lange-Heimans te Soest op de leeftijd van 84 jaar. Enkele dagen later werd haar lichaam ter aarde besteld op de Joodse begraafplaats te Elburg. Rabbijn Benyomin Jacobs uit Amersfoort leidde de begrafenis. Susanna de Lange-Heimans is (voorlopig) de laatste die begraven is op de Joodse begraafplaats te Elburg.

 

APELDOORNSCHE BOSCH
In Apeldoorn bevond zich tijdens de oorlog het Joodse krankzinnigengesticht Apeldoornsche Bosch. In de eerste oorlogsjaren leek deze psychiatrische inrichting relatief veilig. Lange tijd dacht men dat deze inrichting wel met rust gelaten zou worden. Maar dat bleek een illusie. Begin januari 1943 bezocht Ferdinand aus der Fünten de instelling in Apeldoorn. Enkele weken later, op 20 januari, kwam een groot aantal goederenwagons op het station in Apeldoorn aan. Ongeveer 175 personeelsleden en patiënten wisten net op tijd te vluchten. Binnen 24 uur werd de inrichting ontruimd. Op beestachtige wijze werden patiënten en een deel van het verplegend personeel met vrachtauto’s afgevoerd naar station Apeldoorn. Vandaar ging vertrokken de treinen naar Auschwitz-Birkenau.

Bij aankomst op 24 januari werden 1069 patiënten en begeleidende personeelsleden (voor zover ze nog leefden) verbrand. Onder de patiënten bevond zich ook de 63-jarige Lena Naarden-Vecht. Ze was op 3 december 1879 geboren te Elburg en was een dochter van de ongehuwde Elburgse jodin Reintje Vecht. Lena Vecht was gehuwd met Isaac Naarden (overleden in 1930). Het personeel dat in Apeldoorn was achtergebleven, werd op transport gezet naar Westerbork. Onder hen ook Joop de Lange uit Doornspijk en zijn verloofde Jetty Hes. Ongeveer 14 personeelsleden zouden terugkomen uit de kampen. Van het eerder gevluchte en ondergedoken personeel overleefden 75 mensen de oorlog.
Bron: Marijke van den Esschert, Jodenvervolging en terreur. Het grimmige gezicht van de bezetting. In: Gelderland 1900-2000, Zwolle 2006.