Anna Schapira (1912-1997)

Op 29 juli 1997 stierf Anna Schapira in Tel Aviv op de leeftijd van 84 jaar. Zij was de enige overlevende van de naar de vernietigingskampen gedeporteerde Elburger Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Anna had de verschrikkingen van het kamp Bergen-Belsen overleefd en keerde na de oorlog terug naar Elburg. Ze kon er echter niet meer aarden. Anna Schapira vertrok naar Amsterdam, waar ze werk vond. Maar al tijdens haar gevangenschap had Anna besloten dat als ze de oorlog zou overleven, naar Palestina wilde vertrekken. In 1950 emigreerde ze naar Israël in 1950.

Via Wenen naar Elburg
Anna Schapira was op 24 december 1912 geboren in Monasterzyska, een deel van Polen (Galicië) dat tot 1918 bij Oostenrijk-Hongarije behoorde. Haar ouders waren Amsel Schapira en Bertha Ritter. Anna was de jongste van zes kinderen. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog diende haar vader als officier in het Oostenrijkse leger. Moeder Schapira vluchtte met haar kinderen naar Wenen. Vanwege de slechte economische omstandigheden stuurde de familie Schapira hun dochtertje Anna in december 1919 met de zogeheten Weense kindertransporten naar Nederland om aan te sterken. Anna Schapira vond (tijdelijk) onderdak bij de familie Förster in Elburg. Hier woonde de ongehuwde Isidor Förster met zijn eveneens ongetrouwde zusters Schoontje, Janette en Carolina. Zij hadden een winkel in huishoudelijke artikelen in het pand Jufferenstraat 10. Het waren vrome, orthodox-Joodse mensen. Met de familie Förster ontwikkelde Anna een sterke band.

Van de groep Weense kinderen was Anna Schapira de enige die (voorlopig) niet terugkeerde naar Oostenrijk. Met de familie Föster ontwikkelde Anna een sterke band. Nadat haar moeder in 1921 stierf werd door vader Amsel Schapira besloten dat Anna (voorlopig) bij de familie Förster in Elburg zou blijven. Nog twee keer zou Anna tijdelijk terug keren naar haar familie in Wenen. Anna groeide op te midden van de Elburgse jeugd. Ze bezocht de lagere school van het Instituut Van Kinsbergen. Op sjabbat en op de Joodse feestdagen ging Anna niet naar school. Ze hield zich zoveel mogelijk aan de Joodse gewoonten verboden. Ondanks gevoelens van heimwee naar haar familie koos Anna Schapira er uiteindelijk voor om in Elburg te blijven.

       
Na haar lagere schoolperiode volgde Anna de opleiding tot onderwijzeres aan dezelfde school. In 1932 behaalde ze haar diploma. Tot haar vreugde kreeg Anna aan dezelfde school een baan als onderwijzeres. Om haar niet in gewetensnood te brengen besloot het college van curatoren van de school de lessen op zaterdagmorgen te doen vervallen en te verplaatsen naar woensdagmiddag.

In de dertiger jaren werd de situatie voor Joden in Duitsland steeds dreigender. Vanaf 1933 werden de maatregelen tegen de Joden in Duitsland steeds heftiger. In 1938 werd de situatie voor de Joden nog dreigender. Door de Anschluss van Oostenrijk met Duitsland liep de familie Schapira in Oostenrijk gevaar. Anna’s broer Ignaz Schapira werd in Buchenwald gevangen gezet. Leontine Steinhauer-Schapira, Anna’s oudere zuster, wist met haar man Joseph en hun vijfjarig dochtertje Gerda uit handen van de nazi’s te blijven. Het lukte hen om met veel moeite naar Nederland te vluchten en zich in Elburg te vestigen. Door bemiddeling van Anna wist ook Ignaz Schapira uit Buchenwald vrij te komen. Hij vertrok echter na een kort verblijf in Elburg naar Parijs om zich daar aan te sluiten bij het Vreemdelingenlegioen.

Na de Duitse inval op 10 mei 1940 werd het leven van de Joodse bevolking onzeker. Anna moest in het najaar van 1941 haar baan aan het Instituut opgeven. Ze werd tijdelijk onderwijzeres op een Joodse school in Utrecht. Daarnaast onderwees ze in die periode twee keer per week in Culemborg vier Joodse kinderen van de families Grootkerk en Van Gelder. Het verblijf in Utrecht duurde niet lang. Anna moest zich melden in Amsterdam. Daar verbleef ze van april 1943 tot de zomer van 1943 in de woning van M. Hirschman aan de Chr. de Wethstraat 29. Bij een grote razzia op 21 juni 1943 werd Anna opgepakt. Een mogelijkheid om onder te duiken had Anna afgeslagen. Nog dezelfde dag werd ze naar Kamp Westerbork gebracht.

Deportatie naar Bergen-Belsen
In Westerbork verbleef Anna van 21 juni 1943 tot 15 februari 1944. Via Westerbork werd Anna gedeporteerd naar Bergen-Belsen. In dit kamp heeft ze vluchtig Jacob de Lange (1901-1945), afkomstig uit de Beekstraat te Elburg ontmoet.  Anna wist uiteindelijk de verschrikkingen van dit kamp te overleven. Op 21 januari 1945 werd zij vanuit Bergen-Belsen doorgestuurd naar het interneringskamp Bibberach an der Riß. Tijdens de treinreis van enkele dagen stierf één van haar beste vriendinnen door uitputting. In het interneringskamp werd Anna bevrijd door de Amerikanen. Door hongeroedeem en aanhoudende diarree was haar gezondheid zorgwekkend. In het in de omgeving van Bibberach aan der Riß gelegen kuuroord Jordanbad kon Anna langzaam aansterken. Na ongeveer een jaar keerde zij terug naar Nederland.

Toen de oorlog uitbrak beschikte Anna niet over een paspoort. Ze was officieel stateloos burger. Stateloze Joden werden door de Duitsers in de regel onmiddellijk naar een vernietigingskamp afgevoerd. Maar tijdens haar verblijf in Amsterdam heeft een Joodse familie Anna in 1943 een vervalst Ecuadoraans paspoort bezorgd. Dat heeft uiteindelijk een belangrijke rol gespeeld bij haar overleven in de vernietigingskampen.

           
Terugkeer naar Elburg en vertrek naar Israël
In 1946 keerde Anna Schapira terug naar Nederland. In de Joodsche Invalide werd ze uiteindelijk opgehaald door de familie De Jong uit de Botticellistraat. Kort daarna keerde ze terug Elburg. Daar wachtte haar een warm welkom. Anna kreeg een onderkomen bij de familie Van Delden, het hoofd van de Van Kinsbergenschool. Ze gaf nog ongeveer twee maanden les aan het Instituut Van Kinsbergen. Maar in Elburg kon Anna haar leven niet goed meer oppakken. De herinneringen aan vroeger waren te confronterend en te emotioneel. Anna verliet kort daarna Elburg en kreeg een baan bij een Joodse particuliere organisatie in Amsterdam.

Ze werd in 1947 directrice van een opvangcentrum voor Joodse meisjes aan de Prins Hendriklaan. Hier zaten kinderen die in concentratiekampen hadden gezeten en van wie de ouders niet waren terug gekomen. Maar ook in Amsterdam kon Anna haar draai niet goed vinden. Haar zus, zwager en nichtje waren immers vanuit deze stad gedeporteerd. Anna wilde vluchten van alle herinneringen en meehelpen bij de opbouw van de Joodse staat. Ze had zichzelf in Bergen-Belsen voorgenomen dat als ze de verschrikkingen van het kamp zou overleven, ze naar Palestina wilde om iets constructiefs te doen voor het Joodse volk.

Voordat ze naar Israël vertrok, besloot Anna naar Parijs te gaan om, met hulp van een aangeboden beurs, opgeleid te worden voor sociaal werker. Op 5 november 1950 vertrok Anna Schapira vanuit Frankrijk naar Israël. Daar werkte Anna in de psychiatrie in drie Israëlische ziekenhuizen. Dat was in de periode 1950-1953. Met hulp van een studiebeurs van een Nationaal Joodse vrouwenorganisatie studeerde zij vanaf 1954 een periode aan de Columbia University te New York. Hier verbleef zij twee jaar en studeerde ze Social Studies. Vervolgens keerde ze terug naar Israël en werd zelfstandig psychotherapeut.

In haar werk kreeg Anna te maken met de psychische gevolgen van de diverse oorlogen die de jonge staat Israël voerde met de Palestijnen en de omringende Arabische landen. Anna werd vaak gekweld door hevige hoofdpijnen. Het werk was bovendien heel zwaar. Zij werkte zowel onder de Israëliërs als de Palestijnen, die onder moeilijke omstandigheden in Jaffa woonden. Nog meer confronterend voor Anna waren mensen met kampervaringen. Die behandelde ze in principe liever niet. Anna Schapira keerde na haar vertrek naar Israël nog eenmaal terug naar Elburg. Op vrijdag 3 september 1993 opende zij in de voormalige synagoge de tentoonstelling ‘Joods leven in Elburg’. Voor Anna Schapira was dit een bijzonder emotionele ervaring. Haar gezondheidstoestand was op dat moment al broos. Na een kort verblijf in Elburg keerde Anna terug naar Tel Aviv en leefde vervolgens nog bijna vier jaar. Op 29 juli 1997 kwam een einde aan haar bewogen leven.

        
Leontine en Ignaz Schapira
Na de Duitse inval verhuisde de familie Steinhauer al op 27 mei 1940 vanuit Elburg naar Amsterdam. De zuster van Anna, Leontine Steinhauer-Schapira, haar echtgenoot Joseph Steinhauer en hun 9-jarige dochtertje Gerda werden tijdens een razzia in de zomer van 1942 in Amsterdam gearresteerd. Ze kwamen in Westerbork terecht. Het gezin Steinhauer werd op 15 juli 1942 met het eerste transport vanuit Westerbork gedeporteerd naar Auschwitz. Leontine en dochtertje Gerda werden op 17 juli 1942, op de dag van aankomst, vergast. Joseph Steinhauer stierf op 30 september 1942 in Auschwitz.

Net als zijn zuster Anna overleefde ook Ignaz Schapira de oorlog. Hij trouwde met een Française en ging na verloop van tijd in Wenen wonen. Ignaz werd directeur van de Philipsfabriek in Wenen. Toen hij en zijn vrouw Eugenie op 4 augustus 1963 op weg waren naar Zwitserland, verongelukten ze op de autosnelweg. Beiden liggen begraven op de Joodse begraafplaats in Wenen. Op hun grafsteen staat een tekst uit II Samuël 1 vers 23: “Die so glücklich im Leben waren, sind auch im Tode vereint”.

Het concentratiekamp Bergen-Belsen
In 1935 werd nabij de stad Bergen een kazerne met oefenterrein voor de Duitse Wehrmacht aangelegd. Om de arbeiders te huisvesten werd aan het in de omgeving van het stadsdeel Bergen-Belsen een kamp met dertig barakken gebouwd. Vanaf juni 1940 werd het voormalige oefenterrein met kazernecomplex gebruikt als krijgsgevangenschap voor ongeveer zeshonderd Belgische en Franse soldaten. Na de Duitse inval in de Sovjet-Unie in de zomer van 1941 werden er in korte tijd ruim 21.000 Russische krijgsgevangenen in Bergen-Belsen opgesloten. De leefomstandigheden van hen waren erbarmelijk. Begin 1942 waren inmiddels ruim 18.000 van deze Russische krijgsgevangenen omgekomen, voornamelijk door vlektyfus en dysenterie.

Vanaf april 1943 werd het kamp Bergen-Belsen overgenomen door de SS. Hoewel er in het kamp geen gaskamers waren, zijn in Bergen-Belsen naar schatting 70.000 mensen omgekomen, waaronder ongeveer 25.000 Russen, 15.000 Polen, enkele tienduizenden verzetsstrijders uit bezette gebieden en enige duizenden Joden. De grote sterfte in het kamp werd voornamelijk veroorzaakt door overbevolking met ondervoeding, uitputting en ziekte als gevolg. In de korte periode tussen januari en april 1945 stierven ongeveer 35.000 gevangenen. In totaal hebben in Bergen-Belsen naar schatting 130.000 gevangenen gezeten. Daarmee behoorde het tot de grotere concentratiekampen in Duitsland. Tussen 11 januari 1944 en 31 juli 1944 vertrokken er vanuit Kamp Westerbork negen transporten met in totaal 3.751 mensen. Van hen overleefden ongeveer 2.000 mensen de ontberingen van Bergen-Belsen.

   
Bevrijding
Bergen-Belsen werd op 15 april 1945 bevrijd door de Engelsen. Ze werden geconfronteerd met duizenden onbegraven lichamen en diverse massagraven. Op het moment van de bevrijding van het kamp waren er nog ongeveer 60.000 overlevenden. Van hen stierven in de daarop volgende tijd nog bijna 14.000 mensen door ondervoeding en uitdroging. Het kamp Bergen-Belsen werd na de bevrijding met de grond gelijk gemaakt en afgebrand. Het risico van besmetting met tyfus en ongedierte vormde een te groot risico voor de volksgezondheid. De laatste barak van het kamp werd op 24 mei verbrand.

In Bergen-Belsen hebben ongeveer 3.500 kinderen onder de vijftien jaar gevangen gezeten. Ongeveer 600 van deze kinderen hebben het kampleven niet overleefd. Onder de bekendste slachtoffers van Bergen-Belsen behoren Anne en Margot Frank. Ze waren overgebracht vanuit Auschwitz-Birkenau naar Bergen-Belsen. Ze stierven zeer waarschijnlijk rondom 1 maart 1945 aan de gevolgen van vlektyfus. De bekende Joodse advocaat en kroniek- en toneelschrijver Abel Herzberg en zijn vrouw wisten Bergen-Belsen te overleven. In het kamp had Abel Herzberg nog kans gezien een dagboek bij te houden. In 1950 werd dit dagboek gepubliceerd onder de titel Tweestromenland.

Herdenkingsmonument
Op het terrein van het voormalige concentratiekamp Bergen-Belsen is een studie- en bezoekerscentrum gevestigd. Op het terrein van het voormalige concentratiekamp zijn met taluds de symbolische massagraven zichtbaar gemaakt. Met grafmonumenten zijn de namen van een aantal slachtoffers zichtbaar gemaakt. Op één van de bekendste symbolische graven staan de namen van Anne en Margot Frank vermeld. Direct na de bevrijding werd door overlevenden een houten kruis neergezet. Op deze plek staat nu een vijf meter hoog herinneringskruis. Opvallend is ook een Joods gedenkmonument. Op het terrein is ook een opvallend herinneringsmonument. Het is een grote obelisk met daarachter een wand met teksten uit diverse landen. Het monument is onthuld in 1952 op initiatief van het Britse leger. Ieder jaar wordt hier op 15 april (de dag van de bevrijding van het kamp) een herdenkingsplechtigheid georganiseerd.