Riet Stoffels
Riet Stoffels werd op 24 juni 1937 geboren in het pand Noorderkerkstraat 17. Ze was de jongste van een gezin van negen kinderen. Haar ouders waren Frank Stoffels (1893-1977) en Reintje Elizabeth Schenk (1894-1965). Hun oudste kind was Tiny, daarna volgden Toos, Kia, Henk, Reintje, Bep, Gre, Cor en tenslotte Riet. Frank Stoffels was schoenmaker. Hij was een zoon van Eibert Stoffels (1860-1944) en Trijntje Visscher (1859-1901). Na zijn huwelijk op 6 februari 1918 verbleven Frank en Reintje eerst nog een tijdje in Den Haag, daarna bewoonde het gezin Stoffels het pand Noorderkerstraat 17 voordat de familie in 1938 naar de Ellestraat 22 verhuisde. Daarna verhuisde de familie naar het pand Beekstraat 1, het ouderlijk huis van Frank Stoffels. Met geleend geld kon hij het pand kopen en de schoenmakerij in een werkplaats voortzetten. Visserman Willem de Beer kwam vervolgens in het pand Ellestraat 22 te wonen.
Naast de familie Stoffels op nummer 20 woonde de familie Kroese (landbouwer). Aan de andere kant woonden de families J. van Triest (visser; nummer 24), J. Deetman (schilder; nummer 26), G.J. Wiggers (brandstoffenhandelaar; nummer 28), W.S. Deetman (timmerman; nummer 30), en G.H. Geerlofs (schoenmaker; nummer 32). Hoewel Riet Stoffels nog erg jong was tijdens de oorlogsjaren, bewaart ze toch flarden met herinneringen aan die bewogen periode. Riet heeft die herinneringen in de laatste maanden van 2021 opgeschreven.
Poppenwagentje
Ik ben de jongste van een gezin met negen kinderen. Op mijn derde verjaardag nam mijn moeder mij mee naar de winkel van Förster, waar ze tot mijn verbazing een poppenwagen voor mij kocht. Ik had nog nooit zo’n mooie, sterke poppenwagen gezien bij ons in de buurt. Meestal waren het rieten, onstabiele dingen. Enfin, ons hele gezin was trots op mijn wagentje, maar ik vond hem eigenlijk te mooi om er mee buiten te rijden. Hij stond dus meestal in de gang met een pop en een beer erin. Toen ik wat ouder werd namen mijn vriendinnetje en ik hem mee als we op de wal gingen spelen. Zij had een zusje van drie jaar, dat ook vaak mee moest en omdat die niet zo flink mee kon, zetten we haar in de poppenwagen met haar beentjes onder de kap. We konden dan op ons eigen tempo doorlopen.
Ook trok ik onze poes wel eens poppenkleertjes aan, legde haar in de wagen, sprak haar vermanend toe en tot ieders verbazing bleef ze erin liggen tot ik weer uit school kwam… De jaren gingen voorbij en de logerende nichtjes hebben er flink mee gespeeld! Ik vertrok uit Elburg en de poppenwagen bleef bij mijn ouders, tot ze allebei overleden waren en het huis leeggeruimd moest worden. Omdat het uiteindelijk mijn poppenwagen was ,liet iedereen hem automatisch voor mij staan… Ik had voor mijn dochtertje toentertijd een rieten karretje gekocht en zij deed er onze jonge hondjes in. En de mijne stond op zolder. Uiteindelijk ging ik een cursus volksschilderen volgen en er later ook zelf les geven. En zo kwam het dat ik het wagentje ging beschilderen. Het trok veel bekijks op de kunstmarkt waar ik stond en ik kreeg diverse biedingen, maar geen haar op mijn hoofd dacht eraan het te verkopen. Ik heb geen idee of mijn ouders vaak bij de Försters kwamen. Ik was drie jaar oud toen de oorlog uitbrak. In de oorlog was er bijna niks te koop. Mijn vader was schoenmaker en kon niet werken, want er was geen leer. Na de oorlog was het ook sappelen, dus iets nieuws kopen was er niet bij. Ik kreeg mijn eerste nieuwe jas toen ik achttien jaar was!
Gezinsomstandigheden
Aan het begin van de oorlog was niet iedereen thuis. De oudste zussen waren al de deur uit. Zus Toos trouwde in 1944 en ging in Den Haag wonen. En oudste zus Tiny werkte ook in Den Haag, maar kreeg tbc en belandde vervolgens in het ziekenhuis aldaar. Kia, de derde zus, werkte in Amsterdam, maar mocht op een zeker moment niet terug van mijn vader, omdat de boot die op Amsterdam voer, regelmatig beschoten werd. En de treinen reden niet meer. Mijn zus in het ziekenhuis moest daar ook weg, want men kon de patiënten niet meer voeden. Er was weinig tot niets te krijgen. De vraag was hoe ze thuis moest komen? De derde zus ontdekte op een dag een auto bij bakker Kramer in de Noorderstraat. Ze informeerde er naar en de auto bleek ‘s nachts uit Den Haag zijn komen rijden met gedoofde lichten om tarwe en dergelijke in te slaan en de nacht erop terug te rijden. Dat deed hij iedere week. Mijn zus holde naar huis om het mijn vader te vertellen en hij kreeg het voor elkaar dat ze mijn zus uit het ziekenhuis zouden halen tegen een vergoeding van 20 kilo tarwe. Het lukte uiteindelijk allemaal. En zo kwam het dat we op het laatst een bomvol huis hadden met veel zieken erin.
Een zusje kreeg difterie. En vier andere zussen kregen tegelijk roodvonk. Opa kwam erbij met epilepsie. Er was veel spanning door de twee jongens in hun gevaarlijke leeftijd. En toch werd er ook veel gelachen en gezongen! En mijn moeder las ‘s avonds voor uit de boeken die mijn broer bestelde. Daar verheugde iedereen zich op. Ik lag als jongste dan al in bed. Zo was toen de situatie bij ons thuis in de Ellestraat. Naast de nog thuiswonende kinderen woonde ook opa Stoffels bij ons in huis. En in het laatste oorlogsjaar woonde daarnaast onze neef Gert Schenk bij ons in. Als er werd gezongen, gebeurde dat begeleid door ons kleine harmonium, een traporgeltje. Ik denk dat alle zussen en ik zelf ook orgelles hebben gehad. We kregen thuis een christelijke opvoeding. De liederen die we leerden spelen en zongen kwamen hoofdzakelijk uit de bundel van Johannes de Heer.
Bedreigingen
Zoals alle lagere schoolkinderen was er ook voor ons in het laatste oorlogsjaar geen mogelijkheid meer om naar school te kunnen gaan, omdat de Duitsers de school gevorderd hadden. Mijn allerbeste vriendinnetje in die tijd was Hennie Jansen van de slager. Ze woonde iets verderop in de straat. En ook mocht ik in de tijd dat de zusjes roodvonk hadden, niet naar school of bij hen in de buurt komen. Ik begon me in die tijd knap te vervelen.Het dreigen met het bombarderen van de schuiten in de haven (september 1944) herinner ik me zeker ook nog. Mijn vader weigerde Elburg te verlaten, terwijl onze buren, die hoofdzakelijk visser waren, allemaal verdwenen. Een overbuurvrouw klaagde vanuit haar kelderraampje dat ze alleen thuis was, met het varken. Daar werd dan bij ons met wat hoongelach op gereageerd. Er hing wel een raar sfeertje tijdens die spannende dagen, want wat zou er gebeuren en wat kon je verwachten? Maar alles liep met een sisser af.
Wat ik persoonlijk een erg beangstigende gebeurtenis vond, was toen we met een stel grotere kinderen eikels zouden gaan zoeken. Dat bleek een flink eind lopen naar de Zuiderzeestraatweg waar inderdaad veel eikels lagen. We zouden een cent per kilo krijgen! We rekenden ons al rijk, maar wat schrokken we toen er opeens vliegtuigen aan kwamen die ons begonnen te beschieten! In de bermen waren grote diepe gaten waar we in moesten springen. En daar lag ik als een bang konijntje op de bodem om mijn moeder te roepen. Wat was ik bang! Toen de vliegtuigen weg waren, moest ik door de grotere kinderen uit dat gat getrokken worden, zo diep was het. Vervolgens dropen we weer huiswaarts af.
Opa Stoffels
Opa Eibert Stoffels (1860-1944) woonde bij ons huis aan de Ellestraat 22 in. Zijn vrouw Trijntje Stoffels-Visscher was al in 1901 overleden. Ze leed aan tuberculose en is daar uiteindelijk aan gestorven. Mijn vader was dus al op jonge leeftijd zijn moeder kwijt. In de daarop volgende jaren raakte mijn vader ook zussen en een broer kwijt door deze ziekte. Dat verklaart waarschijnlijk dat mijn vader moeilijk openlijk zijn gevoelens kon uiten. Opa was ook schoenmaker. Hij was in Elburg medeoprichter van de Vergadering van Gelovigen.
Achter de werkplaats was de kamer waar we ‘s winters woonden omdat daar de kachel stond. Hier stond ook het ledikant waar Opa in lag, toen hij niet meer op kon zijn. Ik lag in het bedstee dicht bij hem. Dan vroeg ik: Opa, zal ik voor je zingen? En ik zong mijn hele repertoire christelijke kinderliedjes voor hem. Misschien zong ik hem of mezelf zo in slaap? Toen opa erg ziek werd, moest ik boven bij de grote meiden gaan slapen. Op enig moment hoorde ik dat opa overleden was en in een kist in de kamer stond. Ik mocht door het raampje van de kist kijken. Opa lag er zo lief en mooi bij. Ik dacht bij mezelf: Die is in de hemel, dat kon je zo zien. We snapten er niks van dat we als drie jongste kinderen niet mee mochten naar de begrafenis…. Eibert Stoffels stierf op 17 maart 1944. Hij werd 83 jaar oud.
Laatste oorlogsjaar
Het laatste oorlogsjaar had mijn vader geen leer meer en kon hij dus geen schoenen repareren. Toch zat hij vaak op zijn krukje in de werkplaats, die in het voor kamertje aan de straat lag. Dat kwam ook omdat er iemand op opa moest letten, die soms een epileptische aanval kreeg. Mijn vader had wel een moestuin ergens bij de Brede Gang. Daar kwam dus nog wel eten vandaan. En hij was imker. Ik herinner me dat we altijd wel honing hadden om op het roggebrood te smeren. Een van mijn zusjes haalde bij verschillende boeren elke dag een paar liter karnemelk op en dat gebruikte mijn moeder om pap (met scherpe dingen erin) te koken.
Heel vaak kregen we van de buren (Jan van Triest) een emmertje ondermaatse paling. Mijn moeder maakte ze op verschillende manieren klaar. Ik vond gebakken paling het lekkerst!
Bevrijdingsfeesten 1945
Ik herinner me dat een buurman met een witte boterham de straat in kwam en me een stukje brood gaf met de woorden: Laat dat maar aan je moeder zien. Een geweldig cadeau, begreep ik. Wittebrood hadden we tijdens de oorlogsjaren niet meer gezien. We aten in principe roggebrood of regeringsbrood wat klef, klein en vies was. Er staat me vaag iets bij van tanks en vreemde soldaten. Er kwam op de duur een Canadees over de vloer met pakjes en blikjes eten waar mijn moeder heel blij van werd. En we kregen pap, die eetbaar was, zonder die scherpe dingen erin, die je in je mond bleven steken. Ik vond die zachte pap zo verrukkelijk, dat ik de lepel niet in een keer leeg at, maar er steeds een klein beetje van af hapte. Het ergerde mijn moeder en ik kreeg van haar een standje, maar mijn vader zei: Laat dat kind lekker genieten. In de maanden na onze bevrijding werden de erepoorten gebouwd en spelletjes voorbereid. Er werd tot mijn verbazing door buren op straat gedanst en je scheen ergens blij over te moeten zijn. Maar ik was niet blij. Op de een of andere manier zat de angst nog te diep in me en ik vond die feesten niet helemaal te vertrouwen.
Naoorlogse tijd
Na de oorlog werd het leven geleidelijk weer normaal. Mijn vader kon weer aan leer komen en zijn werkzaamheden hervatten. Wat niet normaal was, waren de oproepen die door de radio de kamer binnen kwamen met vragen en oproepen over vermiste en verdwenen personen waar nooit meer iets van was gehoord. Dat ging vele weken door. Ik ben op een bepaald moment heel erg ziek geworden. Ik had een soort reuma in de gewrichten en het leven of beter worden interesseerde me niet meer. Ik at ook niet meer omdat ik een drankje moest drinken wat me heel zwaar op de maag viel. Toen de dokter Gualthérie van Weezel bezorgd werd heeft mijn moeder de drankjes door de gootsteen gegoten op voorwaarde dat ik zou gaan eten. Dat ben ik toen weer beginnen te doen en daarna ging het bergopwaarts. Op de duur kon ik het drankje ook weer aan!
Onwetend
Als kind wist ik tijdens de oorlogsdagen niet veel. Ik wist bijvoorbeeld niet dat onze buurman Jaap Deetman in het verzet actief was. Later werd mij dat pas duidelijk uit verhalen. We zaten als geloofsgenoten van de Vergadering van Gelovigen op de bovenverdieping van Beekstraat 3, maar ik heb in die tijd niets gemerkt van Joodse kinderen bij de familie Westerink op de eerste verdieping. En dat terwijl we met de kerstfeesten van de zondagsschool het hele gebouw door moesten. Knap dat deze mensen dit aangedurfd hebben. Vroeger werd er weinig over dit soort gevoelige dingen gepraat.
Levenseinde
Op 11 april 2023 stierf Riet Stoffels in haar woonplaats Baarn. Ze bereikte de leeftijd van 85 jaar. Hoewel ze al vele jaren geleden uit Elburg was vertrokken, bleef haar geboortestad altijd in haar hart aanwezig. Op haar overlijdenskaart staan de volgende woorden uit Mattheüs 6 vers 26-27: Let eens op de vogels. Die maken zich geen zorgen over wat zij moeten eten. Zij hoeven niet te zaaien of te oosten of te bewaren, want God geeft hun wat zij nodig hebben. U bent voor Hem toch meer waard dan de vogels! Al die zorgen maken uw leven geen dag langer.