Philip Docter

Ik ben geboren op 12 juni 1940 in de Bloemsteeg als eerste kind van Johannes Docter en Aaltje Docter-Vos. Over de oorlog staan mij nog enkele voorvallen helder voor de geest. Allereerst toen de Elburger vissers weigerden om voor de Duitse Wehrmacht te gaan varen. Zij moesten voor een bepaald tijdstip uitgevaren zijn. Zo niet, dan zou Elburg gebombardeerd worden. De vissers weigerden echter, en de bevolking vluchtte weg uit de stad. ’s Morgens in alle vroegte ging ik met mijn moeder en mijn zusje in de kinderwagen naar de Kerkdijk. Daar waren de mannen al naartoe gevlucht. Het bombardement is niet doorgegaan, misschien doordat er toch nog wel een menselijke Duitse commandant in Elburg was. Ook dient vermeld te worden dat dominee Olthuis en de heer De Boer (journalist van de Elburger Courant) zich als gijzelaar hadden gemeld bij de Duitsers. In plaats van Elburg plat te gooien, waren zij bereid om gefusilleerd te worden. Een heldendaad!

   
Tabak
Wij hebben gelukkig nooit honger geleden. Mijn vader was tuinder en verbouwde groenten, aardappelen, tarwe en zelfs tabak. In september moesten de tabaksbladeren aan een touwtje worden geregen om te drogen. En ’s winters kwam er een sigarenmaker (volgens mij heette hij Ulrich) uit Kampen, die sigaren en shag maakte met behulp van een oude gehaktmolen.

Bevrijding
Van de Bevrijding herinner ik mij de dolle vreugde van de mensen, die juichend over straat gingen. Ik moest groente ruilen bij de Canadese soldaten voor uiteraard sigaretten, maar ook levensmiddelen waren welkom. Zo herinner ik mij, dat ik voor de eerste keer thee zag en deze aan mijn moeder gaf. Ze was daar heel gelukkig mee.

Spertijd
Een ander voorval heeft mijn vader meerdere keren verteld. Mijn vader en ik als klein jongetje kwamen ’s avonds tegen acht uur van het land op de Weerens en liepen op het Bagijnendijkje, toen de kerkklok acht uur sloeg. Om acht uur was het ‘spertijd’ en mocht niemand meer op straat zijn. We liepen door en kwamen dus na acht uur op de Goorbrug, waar twee Duitse soldaten met hun geweer in de aanslag stonden. Mijn vader zei vaak dat bij hem op dat moment de rillingen over de rug liepen. Zouden de Duitsers schieten? Het gebeurde dus niet, en we zijn uiteindelijk veilig thuisgekomen.

Herinneringen
Wat mij voornamelijk de laatste jaren is opgevallen, is dat er weinig of niet werd gesproken over de wegvoering van de Joodse mensen uit Elburg. Misschien heb ik het mis, maar ik kan mij er weinig van herinneren. Waarom sprak men hier niet over? Wat ik mij nog goed herinner, is dat mijn vader op het land in de Weerens een mangat had gegraven. Wanneer er luchtgevechten waren, kon hij met mij in dat gat springen ter bescherming. Ook weet ik nog dat ’s morgens de aswagen van de gasfabriek de as kwam storten op het weggetje. Ik moest dan met een emmer naar stukjes cokes zoeken, die dan weer als brandstof dienden voor de kachel. Eerst moest de emmer vol, en daarna mocht ik pas spelen. Ook herinner ik mij dat ik voor de eerste keer een sneetje wittebrood kreeg. In augustus waren er de bevrijdingsfeesten. Overal in de stad waren erepoorten van dennengroen. Ook werden er volksspelen gehouden. Ik deed mee met zaklopen en won een prijs: een klein zakbijbeltje.

Schooltijd
In 1946 ging ik naar de lagere school aan de Bas Backerlaan, met meester De Regt, juffrouw Zorn, meester Van Oosten, meester Zoet, en in de zesde klas meester Meelissen. Na de lagere school ging ik in 1952 naar de ULO, die bij de lagere school in gevestigd was. Dat duurde tot 1954, toen er een nieuwe school voor ULO-onderwijs aan de Omloop (toen nog Vackenordestraat) kwam. De leraren waren daar De Vries, Vercouteren, Knopper, Ouwens en Burggraaf. Ook weer een hele vooruitgang.

Ik kreeg de mogelijkheid om door te leren, maar wilde liever tuinder worden. Zo kwam ik dus in juli 1956 bij mijn vader op de tuinderij, wat hard werken was. Maar iedereen moest hard werken, dus het was niet anders. Thuis hebben we nooit honger geleden. Wel was er in de oorlog en ook daarna nog schaarste aan bepaalde levensmiddelen. Er was toen ook een bonnenstelsel. Mijn ouders ruilden dan wel bonnen met andere mensen, zodat we toch wel het een en ander kregen. Ook was het de gewoonte dat groente werd geweckt of ingemaakt. In een Keulse pot met veel zout werden er onder andere zuurkool, snijbonen en sperziebonen ingemaakt. Ik vond het vreselijk om te eten, maar daar werd niet naar gevraagd.

Naoorlogse jaren
Na de oorlog was het niet direct een vetpot. Er was overal nog een tekort aan. Maar men ging aan de slag, want er moest wel brood op de plank komen. In maart 1947 hadden mijn vader met zijn broer Willem veel geluk. Zij ontvingen door middel van loting een van de eerste drie tractoren, die vanwege de Marshallhulp uit Amerika naar Nederland kwamen. Deze trekker met ploeg moest wel betaald worden. Hij kostte 1500 gulden. Maar het was natuurlijk een enorme vooruitgang, zo kort na de oorlog. In 1947 verhuisden we van de Bloemsteeg naar de Molenkampdwarsstraat in het Rode Dorp. Een enorme vooruitgang. Er was een keuken, en we hadden drie slaapkamers. Wat een luxe.

Waterleiding of riolering waren er toen nog niet. Het toilet bestond uit een tonnetje, dat twee keer in de week werd geleegd door gemeentearbeiders. In de jaren vijftig verbeterden de levensomstandigheden; er kwam waterleiding en er werd riolering aangelegd. Voor ons een enorme verbetering. Nog later kwam het aardgas, wat voor nog meer comfort en luxe zorgde. ’s Morgens geen kachels meer aanmaken; het eten kon op het gas worden gekookt. Ook in de tuinderij ging het steeds beter. De mechanisatie begon toen behoorlijk toe te nemen, en mijn vader kon platglas aanschaffen, maar er moest nog altijd hard gewerkt worden. Naar uren werd niet gekeken. We maakten ’s zomers wel weken van 70 uur, en ook de zaterdag was een normale werkdag.

Terugblik
De tijd na de Tweede Wereldoorlog heeft mij wel gevormd. Er moest gewerkt worden, en verder geen flauwekul. Ook zorgde men onderling beter voor elkaar, er was nog naastenliefde. In mijn jeugd hadden we ook nog veel respect voor de politie, en was je bang om iemand anders te beledigen. Dit wil niet zeggen dat we geen kattenkwaad uithaalden, maar er was nog respect voor elkaar.