Corine Vercouteren
Op 16 april 1939 ben ik geboren aan de Bas Backerlaan 2. Mijn ouders zijn op 30 december 1937 getrouwd. Ik was hun eerste kind. Na mij kwamen er nog twee kinderen: Henk (1941) en Ineke (1943). Mijn vader is op 8 april 1909 geboren in Zwolle. Hij was het oudste kind uit een gezin van zes. Na een jaar is hij met zijn ouders verhuisd naar Sassenheim. Mijn grootvader was hoofdonderwijzer. Mijn oma is in 1919 overleden aan de gevolgen van de Spaanse griep. Mijn grootvader is later hertrouwd met zijn huishoudster. Uit dat huwelijk is nog een zoon geboren. Mijn (stief)grootmoeder is uiteindelijk 106 jaar oud geworden.
Mijn moeder kwam uit Kampen. Ze heette Johanna Hendrina Stevarius. Haar broer Anton was een bekende kunstschilder. Hij heeft diverse keren zijn werk geëxposeerd. In oktober 1931 werd mijn vader vanuit Sassenheim benoemd als onderwijzer aan de christelijke lagere school aan de Bas Backerlaan in Elburg. Op die school heeft hij mijn moeder leren kennen. Zij was daar werkzaam als onderwijzeres. Mijn vader woonde voor zijn huwelijk op kamers aan de Van Kinsbergenstraat. Na hun huwelijk gingen mijn ouders wonen aan de Bas Backerlaan 2.
Oorlogstijd
Van de oorlog kan ik mij nog wel wat herinneren. Mijn vader zat volop in het verzet, maar daar sprak hij vrijwel nooit over. Hij had tijdens de oorlog de schuilnaam Piet van Wijngaarden. Zijn beste vrienden waren Jaap Deetman, Hennie van Leeuwen, Jan Schreurs, Henk Hulst, Aart Hulst, Bertus Hup en de gebroeders Nico en Henk Gruppen. Mijn vader was vooral actief met het distribueren van bonkaarten. En verder bezocht hij de vergaderingen van de L.O. (Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers) in Zwolle. Maar alles ging in het geheim. Ik herinner me dat er Duitse soldaten met hun geweren op de schouder door de stad liepen. Er stonden Duitsers op wacht voor de burgemeesterswoning van de ‘Ortskommandantur’ aan de Jufferenstraat (nu restaurant De Haas).
Boven op de toren was een wachthuisje waar ook een soldaat stond. En bij de ingangen van de stad stonden soldaten op wacht. In de nachtelijke uren hoorde ik veel vliegtuigen overkomen. Soms was er een vliegtuig dat rondjes boven de stad maakte. Het maakte me bang. Ik was toen nog maar vijf jaar. Ik herinner me ook nog dat we op een keer moesten vluchten uit de stad. Mijn moeder liep met de kinderwagen, waarin de kleine Ineke lag. Henk en ik liepen ieder aan een kant. We gingen richting Oostendorp, waar kennissen van ons woonden. Er stonden dikke bomen langs de weg. En op de Zuiderzeestraatweg reed een lange colonne Duitse militaire vrachtwagens vol met Duitse soldaten. De wagens reden richting het westen. We stopten even achter een dikke boom, want we waren bang.
Herinneringen
Ook herinner ik me nog goed dat we naar de boekhandel op de Vischmarkt gingen, met daarnaast het plan nog andere boodschappen te doen. Vervolgens liepen we naar het huis van dominee Gruppen in de Jufferenstraat. Mijn moeder heeft mij later verteld dat zij stencilpapier bij de boekhandel ophaalde en in de kinderwagen naar Nico en Henk Gruppen had gebracht. Het werd gebruikt om verzetskrantjes te stencilen. Tegen het eind van de oorlog (maart-april 1945) liep ik met mijn vader en buurman De Jong voor onze deur de wal op. Ze spraken ernstig met elkaar. We luisterden naar de colonnes dreunende militaire voertuigen, die over de Nieuweweg (Zuiderzeestraatweg) richting Oostendorp reden.
Het werd acht uur (spertijd) en de torenklok sloeg. De mannen maakten geen aanstalten om de wal af te komen en naar binnen te gaan. Ik werd bang en trok hun aan de armen om naar huis te gaan. De soldaat op de toren liep heen en weer. Achteraf denk ik dat het terugtrekkende Duitse legervoertuigen zijn geweest, misschien wel vol met soldaten. Op een keer was ik boven aan het spelen, en mijn moeder riep dat ik uit het dakraam moest kijken. Daar marcheerde een groep donkere soldaten voorbij in militair uniform met geweren. Ze hadden geen helmen op, maar gekleurde tulbanden. Een vreemd gezicht. Het bleken Brits-Indiërs te zijn.
Evacués
We hadden in het laatste oorlogsjaar evacués uit Arnhem in huis. Een oude dame, die we oma noemden, en haar dochter, tante Tilly. Ook sliep de kok van de gaarkeuken bij ons. Een lange man, die Piet heette. Ik heb nog weleens bij de gaarkeuken in de rij gestaan met een pannetje. Dat was bij het slachthuis, aan het eind van de Noorderwal en de Doelenlaan. Er kwamen in die tijd veel vreemde mensen bij ons thuis. Ze aten mee en gingen vervolgens weer weg. We hadden thuis een houtkacheltje, een duveltje. Soms kwamen er mannen bij ons op de binnenplaats om hout te hakken. Een zwaar werkje.
Aan het eind van de oorlog was er die vreselijk koude winter van 1944-1945. Er kwam toen een echtpaar uit Rotterdam bij ons aan met twee sleden: een hoge en een platte slee. Ze waren nat en koud en zaten bij de kachel. Ik zat, zoals gewoonlijk, onder de tafel en kon alles volgen. Die vrouw zat op een slee en had een open been. Ze kon moeilijk lopen. De sneeuw begon weg te dooien, waardoor ze de sleetjes niet meer konden gebruiken. Die bleven bij ons achter. Daar hebben wij in onze jeugd, met de wal voor de deur, veel gebruik van gemaakt. Ook gingen we met de slee van de wal af tot aan de stadsmuur bij de Goorpoort. Die mensen uit Rotterdam gingen de volgende dag weer weg, maar waar ze naartoe gegaan zijn, is voor ons altijd onbekend gebleven.
De Bevrijding
Op 19 april 1945, drie dagen na mijn zesde verjaardag, kwam mijn moeder ons boven wakker maken met de woorden: ‘De Duitsers zijn weg van het Zonnebad! Wij zijn vrij! En de Canadezen komen er aan!’ We hebben ons vlug aangekleed. De vlag werd uitgehangen, en uit de kast kwamen allerlei oranjespulletjes: haarstrikken, sjerpen en oranje schortjes. Allemaal bewaard van vóór de oorlog. Elburg was vrij! Later op die dag kwamen de Canadezen. Ze reden met tanks, jeeps en grote auto’s door de stad. Veel Elburgers klommen uit enthousiasme op de tanks en de jeeps. Ik weet nog goed dat ik op de stoep bij kruidenier Zijlstra stond, schuin tegenover het huis van de burgemeester. Een grote tank met rupsbanden kwam vanaf de Ledige Stede en wilde de hoek om de Jufferenstraat in, maar kon de bocht niet goed krijgen. Deze tank raakte de stoep, waardoor er een stuk afging. De stoep was kapot. Mijn hele leven heb ik naar die plek gekeken. Je zag nog heel lang de gerepareerde plek als herinnering aan de bevrijding en de Canadezen.
De laatste keer dat ik in Elburg was, zag ik dat de gerepareerde plek weg was. De zichtbaar herinnering is weg. Er hingen op 19 april veel vlaggen in de stad. De mensen waren allemaal op straat, en de Canadese soldaten liepen rond en deelden sigaretten en kauwgom uit. Er was feest! Ik dwaalde door de stad en kwam uiteindelijk op de Vischmarkt. Daar was veel drukte. Veel mensen stonden te kijken naar de muziektent boven de beek en schreeuwden. Daar werden de moffenmeiden kaal geschoren. Er werd gegild en geschreeuwd. Toen de mannen klaar waren, werden de planken van de muziektent losgemaakt. Het haar viel in de beek en stroomde weg. De kale meiden liepen door de mensenmassa weg. Na de Bevrijding kregen we de radio weer terug. Die had mijn vader verstopt op de zolder van de school aan de Bas Backerlaan. De Duitsers hebben echter na verloop van tijd de school gevorderd. Er was toen geen les.
Canadezen
De Canadezen zaten in tentjes op het terrein van de remise. Ik liep er af en toe heen en kreeg van een aardige soldaat Harry chocolade en biscuitkoekjes. Eigenlijk mocht ik van mijn vader hier niet naartoe, maar ik was nieuwsgierig. Ik zag bij de grote kastanjeboom, tegenover het huis van meester Meelissen, dat de Canadese soldaten een schommel hadden gemaakt van een heel dik touw. De grote meisjes werden door hen met veel plezier geduwd. Ik wilde ook graag op de schommel, maar ze zagen mij niet staan als 6-jarige.